Verder is er Toonders lijnvoering. Toonder was met nadruk niet van de ‘klare lijn’, van tekenwerk waarin alle lijnen ongeveer even dik zijn. Toonder bracht leven aan in zijn lijnen door ze van dik naar dun te laten lopen en vice versa. Hij maakte over het algemeen gebruik van het penseel, niet de pen, en wel van penselen van verschillende dikte. Tot de éénharige penseel aan toe, heb ik mij laten vertellen: voor de ultiem dunne lijntjes, het gepriegel op de vierkante centimeter. Toonders tekenen was schilderen.
Toonder werkte in zwart-wit. Maar dat wil volstrekt niet zeggen dat zijn tekeningen kleurloos zijn. Toonder toverde met Oost-Indische inkt door vlakken op allerlei manieren te arceren. Hij besteedde veel aandacht aan de structuur van het oppervlak van allerlei materialen, zoals boomschors.
En dan is er nog het raster: de puntjes waarmee de grijstinten worden gemaakt. Ook dat werd door Toonder op een geraffineerde manier gebruikt, in combinatie met de arceringen. Ook dit raster geeft een heel eigen uitstraling aan de tekeningen, die kenmerkend is voor de oudere krantenstrips. Het is opvallend dat Toonder halverwege de jaren tachtig plakraster gebruikte dat nog steeds dezelfde ‘puntjesdichtheid’ heeft als enkele decennia ervoor, hoewel dat in feite tamelijk grof is, en er druktechnisch inmiddels veel fijnere rasters mogelijk waren die veel meer op egaal grijs leken. (Het gebruik van plakrasters raakte in de jaren zeventig überhaupt in onbruik voor drukwerk.) Maar waarschijnlijk wilde hij de uitstraling van de Bommeltekeningen gelijk houden.
Niet dat Toonder niet experimenteerde met rasters, zoals ook wordt getoond in Het geheim van Marten Toonder. Vanaf 1970 ging hij zo nu en dan gebruikmaken van rasters met verlopende grijstinten: van donker- naar lichtgrijs. Te beginnen met het verhaal ‘De blijdschapper’. Het geeft de lucht een dreigende sfeer:
|