Hij heeft dan nog geen academische titel, want na zijn falende beleid in dit verhaal verzucht hij: ‘Misschien is er nog hoop voor mij, als ik een passende doctoraalscriptie ga schrijven.’
In ‘Het kunsthars-hart’ (1953) heeft hij emplooi gevonden als ‘vader van het tehuis van verweesde kinderen en voorzitter van de stichting voor overspannen beroepsstrijders’. In ‘De zwelbast’ (1957) blijkt hij een doctorandustitel te hebben gekregen, en in ‘De grauwe razer’ (1962) wordt hij zelfs ‘doctor’ genoemd. Hij is dan inmiddels voorzitter van de Ontsporings- en Voogdijraad, en bestiert ook een neuro-pedagogische kliniek. Maar in ‘De Labberdaan’ (1965) is hij weer doctorandus. Dan wordt hij voor het eerst psycholoog genoemd. In ‘Het losgetrilde inzicht’ (1973) wordt hij als psychiater aangeduid, maar in ‘De vrezelijke krakken’ (1973), drie verhalen later, noemt hij zichzelf weer psycholoog…
Meestal noemt Toonder hem ‘zielkundige’ – wellicht om de keuze tussen psycholoog of psychiater te omzeilen.
In elk geval heeft hij een vaste plaats verworven in de Bommelverhalen als de deskundige op het gebied van psychische zaken.
Trouwe lezertjes van Bommeldingen herinneren zich wellicht dat ik al eens eerder over de naam van de psycholoog Zielknijper heb geschreven. Die naam is helemaal niet bedacht door Toonder, maar door Multatuli, schuilnaam van Eduard Douwes Dekker, en wel voor een dominee uit Woutertje Pieterse (1890), die ook al voorkwam in zijn Ideeën (1862).
Toonder plakte de naam van deze dominee op zijn psycholoog. En het lijkt vervolgens aan hem te danken te zijn dat het woord zielknijper
in het woordenboek belandde. Want vóór hij doctorandus Zielknijper ten tonele voerde, werd behalve door Multatuli het woord vrijwel nooit gebruikt, zo lijkt het althans als je Delpher erop naslaat.
Wel wijst André de Raaij er in 1998 in Onze Taal op dat zielknijper in de betekenis van ‘psycholoog’ al in 1901 werd gebruikt door de anarchist B.P. van der Voo.
In Het Vaderland van 30 augustus 1927 gebruikt Garruli Filius het woord zieleknijper, maar dan niet als aanduiding voor een persoon, maar voor ‘een kwellend vraagstuk, een echte zieleknijper der moderne menschheid’.
Een gebruik met als betekenis ‘dominee’ kwam ik via Delpher tegen in 1968, in Maatstaf. Daarin schrijft J.B. Charles naar aanleiding van een radiopreek van een predikant over de ‘vokale techniek van de zieleknijper’. Grote kans dat Charles hier aan Multatuli’s dominee Zielknijper moet denken.
Maar in het Algemeen Dagblad van 14 oktober 1970 wordt een Schots psychiater aan het woord gelaten, Dr. Brian Ballinger, die een onderzoek heeft gedaan naar nagelbijten. Er staat dan: ‘Het heeft niets met zenuwspanningen te maken, aldus de hooggeleerde zielknijper’.
In de tweede helft van de jaren zeventig, als doctorandus Zielknijper inmiddels vermaard is als de psycholoog uit de Bommelverhalen, raakt het woord meer in zwang, als een spottende aanduiding voor iemand uit de beroepsgroep van de geestelijke gezondheidszorg. Maar dan óók vaak met een e of en tussen ziel
en knijper: zieleknijper of zielenknijper.
In het feuilleton ‘Wolkenkrabber in vlammen’ van Richard M. Stern (de Volkskrant, 9 juli 1975) staat de zin:
‘Dan,’ zei Cathy verstandig, ‘raad ik je de medicijnman aan – een tongkijker of een zieleknijper.’
Hier lijkt het over een psycholoog/psychiater te gaan.
In NRC Handelsblad van 8 november 1976 noemt Emmy van Overeem de ‘bedrijfssocioloog’ van de kaderschool van de krijgsmacht ‘de zielknijper’.
In het Nieuwsblad van het Noorden van 15 oktober 1977 omschrijft Harm van den Berg Freud als ‘de Weense zieleknijper’.
En zo worden zielknijper en ziele(n)knijper
vanaf die tijd regelmatig gebruikt – zieleknijper nog iets vaker dan zielknijper, zo lijkt het. Maar je komt de woorden lang niet zo frequent tegen als bijvoorbeeld kommer en kwel.
Dat is ook wel te begrijpen. Beatrijs Ritsema schrijft in NRC Handelsblad van 13 juli 1984 in een bespreking van het boek Augustus
van Judith Rossner, waarvan ze de vertaling ‘goed leesbaar’ vindt:
Alleen komt het woord ‘zielenknijper’ er te vaak in voor. Dit staat natuurlijk voor ‘shrink’, wat in Amerika heel gangbaar is, maar als je in Nederland het woord ‘zielenknijper’ één keer gebruikt hebt, dan is het wel weer genoeg voor de rest van het jaar. Zelf vind ik het door Wim Schippers geïntroduceerde ‘psychiator’ wel leuk als equivalent.
Het is grappig om een keer zielknijper of zielenknijper
te gebruiken voor een psychiater, maar als je dit te vaak doet is de lol er ook wel weer af.
In 1992 nam Van Dale zowel zielknijper als zieleknijper op in haar Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Zielknijper staat trouwens vlak boven de woorden zielkunde en zielkundig, waarbij me opvalt dat het woord zielkundige, dat Toonder meestal gebruikt als synoniem voor psycholoog of psychiater, niet als lemma in het woordenboek staat – het wordt wél genoemd als synoniem bij het woord psycholoog.
|