Ik heb het verhaal al weleens vaker verteld, op lezingen bijvoorbeeld. Hoe ik ‘aan Bommel geraakte’.
Ik was net dertien, en ik lag in het ziekenhuis met een blindedarmontsteking. Ik had niets te doen, en mijn vader vroeg of hij iets te lezen voor me mee kon nemen. Ik wist zo gauw niet wat: ik was de kinderboeken een beetje ontgroeid.
Toen zei hij: ‘Zal ik een Bommel voor je meenemen?’
Dat leek me prima. Mijn ouders hadden een rijtje ‘Bommels’ in de kast staan: die paperbacks van De Bezige Bij, en ik had ze in mijn kindertijd al weleens ingekeken. De tekst vond ik toen nog niet zo toegankelijk, maar de zwart-witte plaatjes daarboven intrigeerden me al heel jong: die ademden een geheimzinnige sfeer, met die kromgegroeide bomen. De beer die Bommel heette, reed rond in een merkwaardige auto, met die aparte kap erop. Er gebeurden soms dingen in die niet konden, zoals cowboy-achtige mannetjes die uit de televisie klommen…
Nu was ik kennelijk rijp voor de verhalen. Het moet 6 juni 1992 geweest zijn, en ik las mijn eerste Bommelboek. (Merkwaardig genoeg het laatste deel, Als dat maar goed gaat.)
En ik vond het heerlijk. Ik voelde me meteen thuis in de wereld van Rommeldam en omstreken. Een aardige verpleegster liet me in de speelruimte de Bommelfilm Als je begrijpt wat ik bedoel kijken. Die paar dagen in het ziekenhuis heb ik me altijd herinnerd als gelukkige dagen.
Van het een kwam het ander. Bommel werd mijn grote hobby. Ik las de boeken allemaal – toen ik het rijtje uit de boekenkast van mijn ouders uit had, bleek de bibliotheek er nog véél meer te hebben. Ik ging ze in de loop van de jaren verzamelen, herlezen, notities maken, dingen uitpluizen, boeken erover lezen en kopen, mijn verdiepen in de persoon achter die verhalen: Marten Toonder, schoolwerkstukken erover maken.
Toen ik Nederlands ging studeren, werd mijn doel: op Bommel afstuderen. Dat lukte, en mijn scriptie werd een boek: Bommel en Bijbel. En dat smaakte naar meer. Meer boeken volgden: op dit moment staat het achtste boek op het punt te verschijnen. Ik werd gevraagd voor lezingen. Ik ging mijn boeken zelf uitgeven.
En zo ging het verder. Ik maakte van mijn hobby mijn werk.
Binnenkort begint er een nieuw hoofdstuk in dit verhaal. Ik wil namelijk al heel lang eens naar Ierland. Het land waar Marten Toonder woonde. Het land dat Toonder herkende als het land dat hij altijd getekend had.
Vorig jaar kreeg ik het idee om een Marten Toonderreis naar Ierland te organiseren. Ik nam contact op met Paul en Wendaline Hellmann, Toonders pleegzoon en diens vrouw. Dat bleek een schot in de roos: zij reisden decennialang met Marten en Phiny Toonder mee op hun reizen door West-Ierland, en konden me dus precies vertellen op welke plekken Marten Toonder graag kwam, wat het Ierland was waar hij écht van hield.
Kortom: van 27 mei tot 1 juni mag ik in samenwerking met Historizon een reis leiden naar ‘het Ierland van Marten Toonder’. En in de eerste week van april staat een voorbereidende reis gepland. Dat wordt dan eindelijk mijn kennismaking met het land van Toonder, het land van Bommel. Ik hoop daar iets te proeven van de geheimzinnige sfeer die ik als jong kind al in die plaatjes tegenkwam.
*
Een kortere versie van dit verhaal stond afgelopen woensdag 6 februari in de krant. In De Telegraaf: de krant waarin Toonder ooit met Tom Poes begon. Een artikeltje in het Stan Huygens Journaal. De hele pagina doet verslag van de Historizondag van afgelopen zaterdag in Lelystad, waar ik was om de reis te promoten. Mijn vader was ook mee.
|