door Klaas Driebergen m.m.v. Machiel Noordeloos
|
|
|
|
De kwillen en het Wood Wide Web |
|
|
|
We komen aan het slot van deze serie over ‘paddestoelen in de Bommelsaga’, die ik geschreven heb samen met mijn oom, de mycoloog Machiel Noordeloos.
‘De weetmuts’ is Toonders meest ultieme paddestoelenverhaal, en dat hebben we dus voor het laatst bewaard. Voor mycologen is het een zeer bijzonder verhaal omdat het lijkt of Toonder spectaculaire recente ontdekkingen betreffende het ondergrondse leven van schimmels heeft voorzien…
‘Heer Bommel en de weetmuts’ verscheen vanaf het najaar van 1975 in de krant en speelt zich ook in het najaar af.
Het verhaal begint met een blik in een uiterst merkwaardige onderaardse wereld. Net als bij de Tranemontspelonk van vorige keer gaat het hier om een grot onder de Zwarte Bergen.
|
|
|
|
Onder de Zwarte Bergen bevindt zich de onderwereld. Daar wonen de Kwillen, een levensvorm die nog niet door geleerden ontdekt is en daarom wetenschappelijk niet bestaat. Het is een rustig volkje, dat een zwijgend leven leidt in de eeuwige stilte van duistere holen en gangen. Want een taal bezitten de kwillen niet en die hebben ze ook niet nodig. Onderling zijn ze namelijk verbonden door draden, waardoor ze communicatie hebben; op die manier weet de een wat de ander weet, en daardoor is er nooit ruzie. Natuurlijk is het een beetje moeilijk om zich te bewegen, als men zo nauw verbonden is. Onder hun voeten zitten dan ook zuignapjes, waarmee ze zich kunnen vasthechten, want wie heeft er nu behoefte aan onrustig geloop, wanneer men zo voortdurend met begeleiding en inspraak bezig is? Ze weten zeker dat ze de hoogste trap van beschaving hebben bereikt, maar in de laatste honderd jaar is het vermoeden gerijpt, dat er boven hen ook leven bestaat. Ze hadden daarom besloten een afgezant te sturen om zich op de hoogte te stellen van het weten op de bovenaarde. De vraag was alleen: hoe? Zou er een toegang zijn? Daar dachten ze lang over na en ze dachten zo diep, dat de spelonken verlicht werden door het zachte schijnsel, dat ze al denkend verspreidden.
|
|
|
|
Op een keer werden hun gedachten echter verbroken door geklop en gebonk, dat hol door de spelonken galmde. En plotseling ontstond er een gat in een van de wanden, zodat enkele kwillen losraakten en naar beneden tuimelden. Erg was dat niet, want ze werden opgevangen in de hoed van anderen en meteen opgegeten. Zo ging er niets verloren; de kennis van de een is de kennis van allen.
Door toedoen van Kwetal ontsnapt een van de wezens. De ‘onderaardige gnoom’, zoals hij hem noemt, ‘heeft een weetmuts op’, zegt hij tegen Pee Pastinakel.
Tot zover de onheilspellende proloog van het verhaal.
|
|
|
|
De volgende morgen maakte heer Bommel een wandeling door de omgeving. Vol welbehagen snoof hij de herfstgeuren op en zijn glimlach verdiepte zich, toen hij zijn buurvrouw gewaar werd.
‘Hebt u iets verloren, mevrouw?’ vroeg hij. ‘Kan ik soms helpen, als u begrijpt wat ik bedoel?’
‘Ach nee, mallerd’, zei het vrouwtje. ‘Ik zoek paddestoelen, maar er zijn er niet veel, dit jaar. Het is zeker te droog geweest. Jammer, hoor, ze zijn heel lekker als je ze goed klaar maakt. Ik denk, dat er in het bos wel meer zullen groeien, maar daar durf ik niet zo goed in, als vrouw alleen.’
‘Is het anders niet?’ hernam heer Ollie. ‘Geef mij uw mandje maar, dan zal ik een mooie oogst voor u halen. Voor mij betekent het niets, zo’n bos. Ik vertreed me daar dikwijls.’
‘Wat ben je toch dapper, Ollie!’ riep juffrouw Doddel uit.
Bommel neemt Tom Poes mee, ‘niet omdat ik niet durf, maar jij weet misschien wat de eetbare zijn als het mij even ontschoten is.’ En dat is niet onverstandig.
|
|
|
|
Tussen de stammen hing nog de warmte van de afgelopen zomer, maar omdat de herfst voor vochtigheid had gezorgd, groeiden er heel wat paddestoelen.
‘We hoeven gelukkig niet ver te zoeken,’ zei Tom Poes. ‘Alles wat daar staat is eetbaar.’ Hij liet zich op het mos vallen, maar heer Bommel keek misprijzend naar de kampernoeljes, die hij begon te plukken.
‘Gemakzuchtig,’ sprak hij tot zichzelf. ‘Zo is de jeugd. Ik voor mij ben daar niet tevreden mee. Ten slotte moet ik een hoogstaande dame een verrassing bereiden, zodat ik iets speciaals wil zoeken.’
Met deze gedachte wendde hij zich af en kroop op handen en voeten tussen de witte bolletjes, die hij links liet liggen.
‘Dat gewone spul is niets voor een heer van mijn stand,’ mompelde hij. ‘Ik wil een zeldzame hebben, waarvan ze op zal kijken! Ik wil…’
Op dat moment werd zijn voortgang gestuit door een steen, en toen hij gehinderd opkeek, zag hij daarop een grote witte zwam staan.
‘Zoiets bedoel ik!’ vervolgde hij verrast. ‘Dat is iets bijzonders! ’k Wil…’
Verder kwam hij niet, want tot zijn schrik begon de zware kam, die het groeisel sierde, te bewegen. Er stegen enige doffe klanken uit op, en toen sprak een ongeschoolde stem: ‘Kwil!’
Een sprekende paddestoel… Het is te begrijpen dat heer Bommel hier enigszins ondersteboven van is.
|
|
|
|
‘Kom gauw, jonge vriend!’ riep hij. ‘Ik heb daar een héél speciale paddestoel gevonden, die Kwil heet. Ik wil weten of die eetbaar is.’
Tom Poes volgde hem nieuwsgierig en keek verbaasd naar de vreemde zwam, die heer Ollie hem wees.
‘Hm’, zei hij aarzelend. ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien. Erg betrouwbaar ziet hij er niet uit; misschien is hij wel vergiftig. Ik heb trouwens nog nooit van een kwil gehoord.’
‘Dat doet er nu niet toe,’ riep heer Bommel ongeduldig uit. ‘’k Wil weten…’
Zijn stem stierf weg, en onthutst staarde hij naar de hoed van de paddestoel, die opnieuw begon te bewegen.
‘Kwil weten!’ sprak de zwam.
Het is te begrijpen dat die opmerking de beide zoekers schokte.
‘We kunnen hem beter laten staan,’ zei Tom Poes. ‘Zo’n pratende zwam zou me echt niet smaken. En Kwetal zei…’
‘Jij denkt alleen maar aan eten,’ onderbrak heer Bommel. ‘Ik ben daar allang overheen, zodat ik héél andere belangen op het oog heb gekregen. Zo’n weetgierige paddestoel moet men begeleiden, als heer zijnde. Hij is duidelijk onderontwikkeld, en daarom kunnen we hem hier niet in onwetendheid laten staan, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Waarom niet?’ vroeg Tom Poes. ‘Het geeft altijd ellende wanneer we ons met dat soort figuren bemoeien.’
Deze woorden maakten een eind aan heer Ollies tweestrijd. Vastbesloten trok hij de zwam los en nam hem in de hand. Dat was wel even een vreemd gevoel, want de plant had zuignapjes onder de voeten, en die voelden erg kil aan. Maar nu hij eenmaal een besluit genomen had, wilde hij geen zwakheid laten blijken en daarom trok hij zijn mond in een wilskrachtige plooi.
‘Zelf weten,’ zei Tom Poes schouderophalend. Hij nam het mandje met geplukte paddestoelen op en volgde zijn vriend het woud uit. De zwam had zich intussen in zijn nieuwe standplaats geschikt, en toen hij de zon op zijn hoed voelde, opende hij die een beetje.
‘Kwil weten. Zelf weten,’ zei hij met toonloze stem.
Heer Bommel neemt de zwam mee naar huis, en deze blijkt inderdaad nogal weetgierig. Hij kan zelfs de inhoud van boeken en kranten tot zich nemen door die op te eten via de opening bovenin zijn hoed. Maar die roepen alleen maar vragen bij hem op: hij vraagt heer Bommel de oren van het hoofd, zo vertelt deze aan de door hem ontboden professor Prlwytzkofski.
|
|
|
|
‘Eerst praatte hij alleen maar na’, legde heer Ollie uit. ‘Maar nu...’
‘Ik hoor het!’ riep de geleerde opgetogen. ‘Der spraak is hem niet aangeboren, maar der drang naar kennis wel! Dezer sjwam is ener fenomeen, mijnheer Boml!’
De professor is echter buitengewoon geestdriftig over deze onbekende levensvorm.
‘Dezer sjwam!’ herhaalde professor Prlwytzkofski. ‘Ener fungusmutatioon waarvan der wetenschap opzien zal! Ener variant op der DNA-molekuul, merkt u zich dat aan!’
Uiteraard moet deze nieuw ontdekte soort ook een naam hebben.
‘Voor het gemak zullen we hem Fungus Prlwytzkofskius noemen, sla ik voor.’
Dit klinkt als een heel plausibele naam voor een paddestoel. Fungus is het Latijnse woord voor schimmel of zwam. Net als in de botanie en zoölogie is in de mycologie (paddenstoelenkunde) de naamgeving ‘binair’, dat wil zeggen bestaande uit twee leden: de geslachtsnaam gevolgd door de soortnaam.
Zo heet het geslacht champignon in het Latijn Agaricus. Dit geslacht kent minstens honderd soorten; een van de meest bekende soort is de weidechampignon, Agaricus campestris.
Er is overigens een ongeschreven code dat een mycoloog een zwam niet naar zichzelf noemt. Wel kun je een zwam naar een ander noemen om bijvoorbeeld diens bijdrage aan de wetenschap te eren. Zo zijn er twee satijnzwammen naar een van de schrijvers van dit stuk genoemd, Machiel Noordeloos: de Entoloma noordeloosii, een bossatijnzwam die wijd verspreid in Europa voorkomt, en Entoloma machielii, die groeit in de Braziliaanse regenwouden.
Naast Latijnse krijgen paddestoelen ook Nederlandse namen. In Nederland en Vlaanderen worden de Nederlandse namen van paddenstoelen bijgehouden door een commissie bestaande uit leden van de Nederlandse en Belgische mycologische verenigingen, die jaarlijks een lijst produceren van nieuwe namen voor paddenstoelen die als nieuw voor Nederland respectievelijk België zijn gemeld. De complete lijst is hier te vinden. De commissie kreeg in 2016 de LOF-prijs der Nederlandse taal voor ‘originele en liefdevolle Nederlandse namen’ de commissie voor vele paddestoelensoorten heeft bedacht.
Terug naar de kwil. Joost is minder enthousiast over dit wezen dan de professor.
|
|
|
|
‘U zult mij moeten verschonen, heer Olivier’, merkte hij met hoge wenkbrauwen op. ‘Maar ik meen, dat het te veel gevraagd is om een paddestoel te bedienen. Ik pleeg zoiets slechts in de soep te serveren. Kwil van de tafel, of geen lunch, met uw goedvinden.’
Even later herhaalt hij dat ‘het voederen van paddestoelen buiten mijn terrein ligt’.
Als heer Bommel de weetgierige Kwil meeneemt naar de universiteitsbibliotheek met de bedoeling om hem te laten zien dat het onmogelijk is om alles te weten, verorbert het wezen de complete voorraad boeken aldaar. Met als gevolg dat hij alles weet wat er te weten is.
Tom Poes concludeert: ‘Hij heeft nu aan zijn opdracht voldaan, denk ik, en daarom kan hij teruggaan naar waar hij vandaan komt.’
Die heeft dan inmiddels via Kwetal vernomen dat Kwil vóór volle maan terug moet zijn, ‘want een gnoom knirt van maanlicht’.
Dat terugkeren lukt niet goed: vanwege alle opgedane kennis blijkt zijn hoed te groot te zijn geworden om zich nog door het gat te kunnen wringen waardoor hij naar buiten gekomen is. Hij verliest zijn hoed, die heer Bommel op zijn hoofd zet. Vanaf dat moment beschikt deze over alle kennis die in de hoed is opgeslagen.
|
|
|
|
Hij beschouwt dat als een voordeel: hij wil ermee de ‘cultuur en de kennis in Rommeldam opstoten’.
Maar het blijkt dat niemand het op prijs stelt om uit zijn mond de waarheid te horen. Bovendien bezorgt de buitensporige hoeveelheid kennis hem hoofdpijn, terwijl hij de hoed niet meer af blijkt te kunnen worden. Hij raakt overspannen en kan over niets anders meer denken dan het maken van een atoombom.
Dankzij een list van Tom Poes krijgt Kwil zijn hoed weer terug van heer Bommel, maar zonder de informatie die erin opgeslagen was. Kort voor hij terugkeer in de grot wordt hij ook nog met een onkruidverdelger besproeid door Alexander Pieps, die denkt dat het om een buitenaards wezen gaat.
|
|
|
|
Kwil was daar [in de onderaarde] na een moeilijke tocht aangekomen en had zijn plaats tussen de andere kwillen weer ingenomen. Maar omdat de onkruidverdelger hem op de membranen geslagen was, ging er weinig van hem uit. De niesbuien die aan zijn hoed ontstegen, vulden de grotten met daverende echo’s. En omdat het hoofddeksel overigens niets meer bevatte, kwamen er geen mededelingen door zijn tentakels.
Het duurde dan ook niet lang totdat het volk der kwillen tot een besluit kwam: de kennis op de bovenaarde was in het geheel niets, en bovendien kon men er een nare kwaal oplopen. Het was er dus ongeschikt voor bewoning, en pogingen om er door te dringen, moesten voorgoed worden opgegeven.
Zoals gezegd is ‘De weetmuts’ voor mycologen een bijzonder verhaal. De ondergrondse wereld die Toonder hierin schetst is iets waar we ten tijde van het ontstaan van dit verhaal nog vrijwel niets van wisten.
Inmiddels weten we dat er zoiets bestaat als ondergrondse schimmelnetwerken die de hele wereldbol omspannen, bestaande uit vooral mycorrhiza-schimmels, die in symbiose leven met groene planten (bomen, struiken, soms ook kruiden) in de bovenwereld.
Op zich was al lang bekend dat via deze symbiose de groene plant producten van de fotosynthese (onder andere suikers) doorgeeft als voeding voor de schimmelpartner en de schimmel omgekeerd de boom helpt aan water en voedingsstoffen zoals fosfor en andere mineralen.
Maar in de afgelopen decennia is duidelijk geworden dat die boom-schimmel-partners niet op zichzelf staande eenheden zijn, maar dat ze via die ondergrondse schimmelnetwerken ook weer met elkaar verbonden zijn. Via de draden worden elektrische impulsen doorgegeven: er vindt dus een soort communicatie plaats. Signalen dat er een ziekte of plaag aan zit te komen zorgen er bijvoorbeeld voor dat de planten op tijd afweerstoffen gaan opbouwen. Ook geven volwassen bomen voedsel en groeihormonen door aan zaailingen via dezelfde netwerken.
Dit hele zeer geavanceerde systeem, dat men ook wel ‘Wood Wide Web’ noemt, is uiterst belangrijk voor de gezondheid van de groene vegetatie, en daardoor dus ook direct voor de gezondheid van de hele planeet.
(Mocht je hier meer over willen lezen: zie bijvoorbeeld deze website. Lees ook dit razend interessante artikel. De briljante Britse onderzoeker Merlin Sheldrake beschrijft dit en vele andere aspecten van de rol van schimmels in ons milieu in een zeer goed leesbaar boek dat recent is verschenen in Nederlandse vertaling: Verweven leven.)
De weetmuts is dus een metafoor voor de ‘kennis’ ofwel hoogontwikkelde en zeer geavanceerde biologische systemen die verborgen zijn in die onderwereld van de schimmels, die voor het leven in feite onmisbaar en allesomvattend zijn. Het belangrijkste effect van de actuele stikstofproblematiek is nu juist dat deze systemen daar sterk onder lijden en afsterven; de stikstof breekt in in die systemen, net zoals de dwerg Kwetal te diep hakt en de onderwereld blootlegt en kwetsbaar maakt voor de slechte invloed van de bovenwereld. De schimmels sterven af en de bossen gaan dan naar de verturving en parasieten als draadhippel grijpen hun kans, om met Toonder te spreken. Dat moeten we te allen tijde voorkomen.
En met deze waarschuwing komt er dus een einde aan ons ‘gezwam’ over paddestoelen in de Bommelsaga, waarmee we in de herfst begonnen, dertien afleveringen terug. Hopelijk was het vermakelijk én leerzaam.
Ik wil mijn oom Chiel hartelijk danken voor zijn deskundige inbreng.
We sluiten af met de slotmaaltijd van ‘De weetmuts’, met een toepasselijk menu.
|
|
|
|
Joost had die avond zijn best gedaan op het eten, want heer Bommels opmerkingen over zijn kookkunst hadden hem toch te denken gegeven.
‘Ik ruik paddestoelen’, zei juffrouw Doddel. ‘Daar ben ik dol op; dat had je goed onthouden, Ollie!’
|
|
|
|
|