Marten Toonder had een tamelijk romantische muzieksmaak, was de conclusie in mijn vorige ‘Bommelding’ (twee weken terug). Ik noemde een rijtje componisten van wier werk hij hield, en veel daarvan zijn te rekenen tot de late Romantiek.
Dat werd nog eens bevestigd in een interview dat ik deze week las uit Trouw uit 1996 met Marten Toonder en Tera de Marez Oyens, die toen smoorverliefd waren. Tera zegt daarin: ‘Dan ontdekken we opeens dat we beiden heel erg houden van de Valse Triste van Sibelius.’ Sibelius past ook zeker in het rijtje, en de Valse Triste is ook zo’n gevoelig, melancholisch werk.
Maar Toonders muzikale voorkeur beperkte zich zeker niet tot componisten van deze laat-romantische periode. Hij hield ook van muziek uit de vroege romantiek, zoals Brahms en Beethoven. Van de laatste beluisterde hij bijvoorbeeld graag de Zesde Symfonie, de ‘Pastorale’.
En Beethovens Mondscheinsonate
hoorde tot zijn meest geliefde composities, dat weet iedereen die het boekje Tera heeft gelezen, de ‘epiloog’ bij Toonders autobiografie. Tera, de componiste die zijn tweede echtgenote werd, speelde elke avond piano voor Marten, en eindigde steevast met de Mondscheinsonate. Tot ze dit op het laatst niet meer kon vanwege haar ziekte. Hartverscheurend is de volgende passage:
Er kwam een avond dat ze bijna niet meer naar beneden kon komen; ik moest haar heel behoedzaam steunen en haar heel voorzichtig op de stoel voor de piano laten zakken. Maar op het moment dat haar handen de toetsen raakten, gebeurde opnieuw het wonder: ze richtte zich op alsof er kracht in haar vingers vloeide.
Ze speelde zoals ze zelden gespeeld had. Haar hart en haar ziel lagen in haar muziek, en ik heb er haast letterlijk ademloos naar zitten luisteren. Ze eindigde zoals gewoonlijk met de Mondscheinsonate, en daarna was ze volkomen uitgeput.
Ze liet heel behoedzaam de klep van de piano zakken; en toen ik haar hielp bij het opstaan zei ze toonloos: ‘Dit was de laatste keer...’
Het is geen toeval dat de Mondscheinsonate door pianiste Elizabeth van Malde op Toonders uitvaart werd gespeeld.
Ook barokmuziek viel zeer in de smaak bij Toonder, bijvoorbeeld van Vivaldi en Bach. Op Goede Vrijdag luisterde hij tijdens het werken steevast naar de Matthäus Passion. Op Goede Vrijdag 8 april 1977 noteerde hij in zijn agenda: ‘Mat. Passion, zoals het hoort’.
Tegen Robin Lutz zei hij in 2003:
Maar door alles heen heb ik Bach altijd geweldig gevonden. Behalve zijn orgelstukken, die vind ik niet mooi. Ik heb een hekel aan orgelmuziek. En zijn zangstukken vind ik niet allemaal mooi. Maar de Matthäus Passion vind ik een hoogtepunt. Heel bijzonder, je verveelt je geen moment bij dat stuk. Veel muziekstukken zijn mooi maar na een uur begin je te schuiven en vraagje je af of er ooit een eind aan komt. Dat gevoel heb ik tenminste. Maar bij Bach heb ik daar geen last van.
Van Paul Hellmann begreep ik dat in de tijd dat hij bij de Toonders in huis woonde, vaak ook wat ‘lichtere’ muziek van Amerikaanse leest bij hen te horen was.
Toonder luisterde regelmatig Amerikaanse componisten als Leonard Bernstein, George Gershwin (Porgy and Bess), Cole Porter en Irving Berlin. Van Bernstein bijvoorbeeld The West Side Story, ingebracht door Paul zelf, die een groot filmliefhebber was en is.
Met name Phiny hield erg van muziek in de trant van The Great American Songbook: jazz en lichtere muziek uit de periode van 1920 tot de jaren vijftig.
De oorsprong hiervan ligt ongetwijfeld in de ‘roaring twenties’, de periode waarin Marten en Phiny jong waren. Muziek speelde voor hen toen een belangrijke rol: ze leerden elkaar op zestienjarige leeftijd zelfs kennen doordat hun moeders hadden beklonken dat ze wel samen naar de dansles konden bij de Rotterdamse dansschool van I.D. Meijer et Fils. Toonder vertelt in zijn autobiografie dat ze ook regelmatig op scholierenfeesten en bals te vinden waren.
‘[…] terwijl we de zondagmiddagen in de sociëteit van de Diergaarde doorbrachten. Er was daar in die tijd een goed orkest, dat niet alleen foxtrots, maar ook de boston, de tango, de charleston en de black bottom ten gehore kon brengen.
Dansen was toen nog een cultureel en romantisch gebeuren. […] Zonder het te weten leefden we in een tijdperk dat men later de roaring twenties genoemd heeft. Het was de periode van de grote feesten; van Gershwin en de Rhapsody in Blue […].’
Opvallend is een uitspraak van Toonder in een interview uit 1956 dat ik in het Toonderarchief aantrof in een blaadje (een schoolkrantje?) getiteld De uitlaat. Toonder doet hier alsof hij verstand van jazz heeft:
Behalve schrijven en tekenen zijn de hobby’s van Marten Toonder fotograferen en het luisteren naar ‘alle muziek, welke mooi is’. Het meest houdt hij dan van klassieke muziek, vooral die van Bach en de romantische van Beethoven. Ook moderne componisten als Debussy en Ravel weet hij zeer te waarderen.
‘New Orleans-jazz, vooral de blues, trekt me zeer aan, waarschijnlijk, doordat er zo’n band is tussen deze muziek en Bach. De moderne jazz is, geloof ik, nog op zijn weg der evolutie, een zoeken, een tasten naar de juiste stijl, die ze over een jaar of tien volgens mij wel zullen hebben gevonden’, aldus de heer Toonder.
Toonder ging weinig naar concerten, daar had hij ook domweg geen tijd voor naast al het harde werken dat hij deed. Paul herinnerde zich dat ze wel een enkele keer naar het ballet gingen, bijvoorbeeld naar dat van het Amerikaanse gezelschap van de Marquis de Cuevas, dat in de jaren vijftig regelmatig naar Nederland kwam. Ook bezochten ze films met ballet erin, zoals An American in Paris en Singin’ in the Rain.
Naast orgelmuziek is er ook een andere muzieksoort waar Toonder een uitgesproken hekel aan had: opera. Blijkbaar werd hij daar als kind weleens mee naartoe genomen, zo blijkt uit zijn essay ‘De Dorian Gray-magie’:
Operabezoek heeft mij reeds op jeugdige leeftijd met tegenzin en soms zelfs met ontzetting vervuld. Niet om de muziek, die erg mooi kan zijn. Maar op het moment dat heldentenoren en coloratuursopranen het uitzinnige verhaal dat erbij hoort gaan vertellen, begint het leed.
Voor de radio schrikt de presentator er niet voor terug op gedragen toon de inhoud van deze gezongen keukenmeidenromans in het kort uiteen te zetten, alsof het om een religieuze zaak gaat. Maar dat is niet het ergste.
Veel erger is de visuele kant. Dames van tweehonderd pond geven zich met grote gebaren uit voor luchtgeesten of waternimfen, en heren met hangbuiken en wapenrustingen geven breed gesticulerend bescheid. Naar een dergelijk gebeuren heb ik altijd slechts met kromme tenen en met afgewend gelaat kunnen luisteren; lijdend aan plaatsvervangende schaamte.
Hilarisch is ook het korte verhaal ‘Vertellingen van Wagner’, waarin Toonder via zijn droge beschrijving van een televisie-uitzending van de Götterdämmerung niets heel laat van deze opera. (Het is net als het voorgaande essay opgenomen in de prozabundel Het woord als gevoel.)
Tera bracht een nieuwe episode in Toonders muzikale leven. Paul vertelde me dat hij van haar kreeg te horen dat zijn muzieksmaak niet al te verfijnd ontwikkeld was, hoewel ze dus net als hij van Sibelius’ trieste wals hield.
Via haar maakte hij kennis met moderne muziek, bijvoorbeeld via een cd die ze hem toestuurde.
Het was moderne muziek, ja, daar was ik op voorbereid – en toen ik die cd enkelijke keren gedraaid had, kon ik er heel goed bij werken. Dat was een maatstaf die ik niet zo vrijmoedig bekend zou maken, wanneer een geleerde me niet verteld had dat het denkende gedeelte van de hersens gestimuleerd kan worden door muziek. Scholen met muziek leveren kinderen af die beter ontwikkeld zijn dan stomme scholen. Koeien geven trouwens meer melk als ze muzikaal begeleid worden.
Zoiets heb ik haar geschreven, hoewel ik de koeien wegliet […].
De muziek die Tera schrijft, is modern, en niet altijd even toegankelijk. Haar stuk Charon’s Gift (uit 1992, te beluisteren via YouTube), dat ze schreef voor haar overleden man Menachem Arnoni, wordt door Toonder niet voor niets getypeerd als ‘sombere, zware muziek; en het viel me op dat ook het einde niet werkelijk lichter werd’.
Maar als hij met haar een uitvoering bijwoont van haar orkestwerk Unison (1995), dat ze componeerde in opdracht van de Verenigde Naties, schrijft hij:
Maar nu maakte het indruk op me dat het zo heel anders en levender was dan ‘Charon’s Gift’, en ik vroeg me verbaasd af hoe zo’n kleine vrouw zo’n geweldige klank kon voortbrengen.
Voor een muziekrecensie is dit natuurlijk in het geheel geen maatstaf, maar ik zie van iedere vorm tot bespreking af omdat ik aan de werkelijkheid ontstegen was.
Toonder constateert daarnaast ook: ‘ondanks haar Nieuwe Kunst was ze in haar hart nog van de romantische school, net als ik’.
Hoewel Toonder in Ierland woonde, lijkt het er niet op dat hij veel luisterde naar Ierse muziek. Wel vertelt hij het volgende in De Tao van Toonder:
De Ierse muziek is ontsproten aan de Shee. Muziek vind ik de grootste kunst die er is. Misschien omdat zij het meest directe contact heeft met het onbewuste. De Ieren hebben dat heel goed aangevoeld, want muziek is voor de oude Ieren van levensbelang. De oude Ierse muziek is nostalgisch. De Ierse lamenten bijvoorbeeld, doodsgezangen. Daar zitten prachtige gedeelten in, waar je niet naar kunt luisteren zonder tranen in je ogen te krijgen. Het gevoel speelt daarin een sterkere rol dan ik ooit in andere muziek heb gehoord. Het gaat niet om de kwaliteit van muziek, maar om de geest die daar in zit. Het is niet te beredeneren.
Het is dus ook hier de gevoelsmatige kant die Toonder aanspreekt.
Dat laatste zie je ook in een citaat uit het boek met gesprekken met Toonder dat Robin Lutz samenstelde (Marten Toonder – Eerste en laatste gesprekken). Hij zet daarin cerebrale, verstandelijke kunst tegenover kunst die vanuit het gevoel gemaakt wordt. En maakt daarbij een vergelijking tussen de muziek en zijn eigen beeldende kunst, zijn tekenwerk.
Alle kunst komt uit het gevoel voort! Dit is een particuliere overtuiging hoor, want in deze tijd is dit niet zo populair. Op het ogenblik is er veel cerebrale kunst. Er is een periode geweest dat de muziek cerebraal was, het werd bedacht. Het werd vergeleken met wiskunde en daar kan ik slecht in meekomen. Ik geloof daar niet zo erg in, maar misschien ben ik te romantisch. Ik moet bij muziek aan sferen denken. Het is hetzelfde met het visuele, het beeld dus, dat voor mij erg belangrijk is geweest. In een beeld moetje ook een sfeer kunnen overbrengen. Je moet kunnen zien dat het mist, dat het hard waait of dat er een noodlot hangt met zwart erin, veel zwart! Veel schaduwen. Licht en schaduw, dat is eigenlijk de visuele kunst.
Een mooi citaat om mee af te sluiten.
Nu we weten hoe Toonder aankeek tegen muziek, is een volgende vraag: welke rol speelt muziek in zijn verhalen? Daar hoop ik een volgende keer op in te gaan.
|