Onlangs vierde museum De Bommelzolder zijn 25-jarig bestaan. Misschien was je er ook wel bij, op het jubileumsymposium in Rijswijk.
Op deze dag werd oprichter Pim Oosterheert vereerd met een liber amicorum, een vriendenboek. Onderstaand stukje schreef ik daarvoor, en wilde ik de lezers van Bommeldingen niet onthouden!
Er was een tijd dat ik Pim nog niet kende. Dat wil zeggen: niet persoonlijk, ik had hem nog nooit ontmoet. Want Pim Oosterheert was wel een bekende naam in de Bommelwereld. Je kwam hem regelmatig tegen in Toondertijd en hij was auteur van een paar Toonderboeken.
Ik weet nog goed dat ik voor het eerst de Bommelzolder bezocht en met Pim kennismaakte, en natuurlijk met Marian. Ik denk dat het in 2006 was, in de tijd dat ik begonnen was aan mijn afstudeerscriptie Bommel & Bijbel. Het was een bewolkte dag in de zomer en het was best een eind lopen vanaf de bushalte naar dit prachtige plekje in Zoeterwoude waar de Bommelzolder gevestigd was.
Maar het was een aangename kennismaking met deze enthousiasteling en zijn kleine maar bijzondere museum. Pim was als protestant natuurlijk geïnteresseerd in mijn scriptie, had tips voor me en bracht me ook in contact met Eiso Toonder.
Maar waar ik hier over wil schrijven is over de invloed van Pim op ons taalgebruik. En met ‘ons’ bedoel ik dan ‘ons Bommelliefhebbers’.
In mijn beleving was Pim namelijk de man die de term Bommelsaga de wereld in hielp.
Tegenwoordig spreken veel fans van Toonders Bommelverhalen liefkozend van ‘Bommelsaga’, maar dat is niet altijd zo geweest. En ik heb de indruk dat Pim hierin een belangrijke rol heeft gespeeld. Maar of dit echt zo is, wilde ik graag eens onderzoeken.
Met behulp van digitale hulpmiddelen heb ik gekeken wanneer het woord ‘Bommelsaga’ voor het eerst gebruikt werd in Toondertijd, het blad van de Marten Toonder Verzamelaars Club – dat werd opgericht in oktober 1991 en aanvankelijk nog simpelweg ‘clubblad’ werd genoemd. Het blad was jarenlang (vóór sociale media als Facebook hun intrede deden) hét medium waarin Bommelliefhebbers met elkaar communiceerden.
Welnu: wat blijkt? In de eerste dikke tien jaren van het bestaan van dat blad werd die term Bommelsaga
in het geheel niet gebruikt! Het was toen dus nog helemaal niet gangbaar onder Bommelfans om over ‘Bommelsaga’ te spreken.
Het woord werd pas voor het eerst gebruikt in Toondertijd nummer 45, verschenen in september 2002. En wel in een artikel van… Pim. Over de onthulling van het monument ‘Ode aan Marten Toonder’ op 12 juli 2002 op de Blaak in Rotterdam. Hij schrijft daarin de volgende (overigens rake) regels:
‘Als de smaakloosheid van dit bouwsel verwijst naar de smaakloosheid van heer Bommel, dan is een glimlach op zijn plaats. Ik vraag mij echter af of de jonge gruizelaars, die zich artoonisten noemen, de Bommelsaga wel voldoende begrepen hebben om tot zo'n diep inzicht te komen.’
Het was juist ook in de jaren rond 2000 dat Pim actief begon te worden in de wereld van de Bommelfans. In 1998 had hij de Bommelzolder geopend, en in de jaren daarna begon hij over Toonder te publiceren, te beginnen met het aardige boekje De breinbaas van Bommelstein in 2001 – waarin hij overigens het woord Bommelsaga volgens mij nog niet gebruikt. En hij werd in deze periode ook actief binnen de MTVC, wat blijkt uit het toenemende aantal berichten van zijn hand in het clubblad.
In het volgende nummer van Toondertijd wordt het woord ‘Bommelsaga’ gebruikt door Marc de Bruijn, maar ook weer door Pim, die vanaf dat nummer een tijdlang een paar speciale pagina’s van het blad verzorgde namens Stichting Museum ‘De Bommelzolder’. Hij heeft het ditmaal niet alleen twee keer over ‘de Bommelsaga’ maar spreekt zelfs eenmaal kortweg over ‘de saga’.
In de jaren hierna is het hoofdzakelijk Pim die het woord Bommelsaga veelvuldig gebuikt in Toondertijd – nu en dan onder het pseudoniem ‘Poene Beurskraker’, dat hij zich aanmat als beurzenorganisator binnen het bestuur van de MTVC. Aanvankelijk is er slechts zeer zelden een ander die van ‘Bommelsaga’ spreekt. Meestal gaat het dan om een medebestuurslid van de MTVC. Maar in de loop van de jaren raakt de term steeds meer ingeburgerd onder de grote schare Bommelliefhebbers. En het lijkt er dus sterk op dat Pim hier in hoge mate voor verantwoordelijk is geweest.
Maar de vraag is wel: wie heeft de term bedacht? Marten Toonder? Ik heb zelf de indruk dat hij zelf nooit sprak over de ‘Bommelsaga’.
Een antwoord op die vraag kreeg ik in 2007 van Eiso Toonder. Ik was toen bezig met het werk aan mijn scriptie en was blij daarover te kunnen corresponderen met ‘de zoon van’. Het was me inmiddels opgevallen dat ook Eiso regelmatig sprak van ‘de Bommelsaga’, en ik vroeg hem of zijn vader deze term ook gebruikte. Zijn antwoord was: ‘Marten sprak nooit over zijn oeuvre in die bewoordingen.’ Maar ook meldde Eiso me dat de term van hemzelf afkomstig was, en geïnspireerd was op de Forsythe Saga: de beroemde Engelse familiekroniek van John Galsworthy die ook tweemaal verfilmd is tot televisieserie (1967 en 2002–2003).
De echte oorsprong van het woord saga ligt in Scandinavië: een saga
is allereerst ‘een in het Oudnoors geschreven middeleeuws verhaal over de oude geschiedenis van Scandinavië en Germanië, over de eerste reizen van de Vikingen, over hun kolonisatie van IJsland, en over vetes tussen IJslandse families’, zo leert Wikipedia ons.
Van Dale bevestigt dit, maar voegt er nog aan toe: ‘in de jongste tijd ook wel toegepast op moderne romancyclussen’. Het woordenboek signaleert het woord ook regelmatig ‘als tweede lid in samenst[ellingen] als de volgende, ter aanduiding van een roman(cyclus), film e.d. waarin het eerste lid het thema, een personage, de setting e.d. noemt: familiesaga, heldensaga, liefdessaga, oorlogssaga, opvolgingssaga, ruimtesaga, vampierensaga’.
Aan dat rijtje kan Bommelsaga dus worden toegevoegd, die met 177 verhalen een cyclus zonder weerga genoemd kan worden.
Dit alles wordt toch weer in een iets ander licht geplaatst wanneer men op de term Bommelsaga gaat zoeken in Delpher, de onvolprezen krantendatabase van de Koninklijke Bibliotheek. Ook daar wordt bevestigd dat het woord decennialang nooit gebruikt werd, in elk geval niet in de periode tot 1986, toen Toonder zijn verhalen schreef en tekende.
Maar de eerste vermelding is prompt daarna, in 1987, in een bespreking van de bundel met markies-gedichten Hanezang door Gerrit Jan Zwier (2 december), die verwijst naar het ‘Een woord vooraf’ van deze bundel door Marten Toonder. En warempel… Daarin schrijft Toonder:
‘In de Bommelsaga heb ik dikwijls het genoegen gehad enige dichtregels van de markies de Canteclaer te noteren.’
Het was dus toch Marten Toonder zelf die het woord introduceerde!
Maar heeft hij de term ook zelf bedacht, of toch Eiso? We kunnen het ze niet meer vragen.
Interessant is dat Marten Toonder in de volgende zin van hetzelfde woord vooraf heer Bommel ‘de held van het epos’ noemt. Duidelijk ironisch gebruikt, want een epos is een ‘heldendicht’ (Van Dale), een ‘lang, verhalend gedicht over een belangrijke mythologische of historische persoon en gebeurtenis’ (Wikipedia). Het is goed mogelijk dat Toonder dezelfde ironie beoogde met dat woord ‘Bommelsaga’: een mooie knipoog naar bekende romancycli en oude Scandinavische teksten. En wellicht bedoelde hij dus helemaal niet te zeggen dat hijzelf de gewoonte had om zijn Bommel-oeuvre zo te noemen, en had hij ook niet de bedoeling om hier een vaste aanduiding van te maken, maar was het gebruik van dit woord hier eenmalig bedoeld. En had Eiso dus nog steeds gelijk toen hij meldde dat zijn vader nooit over zijn oeuvre in die bewoordingen sprak.
Maar ja, inmiddels is de term volledig ingeburgerd onder de fans, en het is een mooie benaming, die de Bommelverhalen een bepaald cachet geeft, en het gebruik ervan is uiteraard ook een soort dikdoenerij, maar je gebruikt hem dan ook met een knipoog.
Dat dit kon gebeuren, is volgens mij te danken aan Pim, die dan wel niet de bedenker is van het woord, maar die niet naliet om het in woord en geschrift zeer frequent te gebruiken, en er zo voor zorgde dat het langzaam maar zeker ingeburgerd raakte. En daarmee is Pim, net als Toonder, iemand die de taal beïnvloed heeft, in elk geval de taal van Bommelminnend Nederland.
Pim viert nu het 25-jarig bestaan van de Bommelzolder, maar zijn belang voor het werk van Toonder is veel groter dan zijn museumdirecteurschap. Pim schreef niet alleen regelmatig in Toondertijd, maar redigeert ook een heel fijn blaadje voor donateurs, Fijne Trillingen, en publiceerde diverse boeken rondom het werk van Toonder, waaronder absolute standaardwerken zoals het magistrale Bommellexicon. Pim gaf met grote passie talloze lezingen over Toonder en trad regelmatig in de media op over Toonder. Hij werkte mee aan tentoonstellingen, symposia en Bommeldagen.
Ik weet nog goed dat hij bij mijn eerste bezoek aan de Bommelzolder benadrukte dat het hem niet om de vele prullaria ging die overvloedig in zijn museum te zien waren, maar dat het hem uiteindelijk ging om het werk zelf, om de verhalen van Toonder, om de Bommelsaga. Die insteek heeft al zijn Bommelwerkzaamheden altijd duidelijk gekenmerkt.
Pim, heel veel dank!
(Pim bevestigde in een reactie op mijn stuk mijn vermoeden: “Ik denk dat je gelijk hebt wat betreft de naam Bommelsaga. Ver weg in mijn geheugen rommelt er nog wat. Het kan zijn dat ik hier met Eiso ooit over heb gesproken.”)
|