Dit eerste deel is in werkelijkheid deel 2: het behandelt de verhalen die verschenen van 1954 tot 1965: de periode dat Toonder in Blaricum woonde, en daarom door de auteurs Toonders ‘Blaricumse periode’ genoemd. De periode daarvóór en daarna hebben we dus nog te goed in de nog te verschijnen delen 1 en 3.
De makers van het boek zijn Jack Didden, Erik Können en Paul Verhaak. Alle drie enorme Bommelfanaten, dat is goed te merken.
De basis voor dit boek werd gelegd door een vergelijking te maken tussen de oorspronkelijke tekst van de Bommelstrip, zoals hij in de dagbladen verscheen, en de tekst van de boekuitgaven. Daar zitten namelijk nog weleens verschillen tussen: vaak kleine, soms grotere.
Marten Toonder schreef zijn verhalen vaak onder tijdsdruk. Er moest immers elke dag weer een nieuwe aflevering in de krant. Hij was bij nader inzien niet altijd even tevreden met de oorspronkelijke versie. De uitgave van de verhalen in boekvorm bood hem dan de gelegenheid om verbeteringen aan te brengen, en die benutte hij graag.
Het ging dan bijvoorbeeld om het verbeteren van fouten en inconsequenties, het inkorten van te lange teksten, het verwijderen van herhalingen die in de krantenaflevering noodzakelijk waren om de lezer de aflevering van de vorige dag in herinnering te brengen maar die in de boeken overbodig waren geworden. In de boekuitgaven werd een overdaad aan stereotype uitdrukkingen (zoals heer Bommels vaak herhaalde ‘als je begrijpt wat ik bedoel’) die in de krantentekst niet storend was, geschrapt. Er werden nogal eens zaken geüniformeerd. Bijvoorbeeld: waar in de dagbladtekst nog weleens ‘de heer Bommel’ naast ‘heer Bommel’ werd geschreven, is dit in de boekuitgaven consequent ‘heer Bommel’.
In mijn BommelDingen heb ik al weleens gewezen op kleine verschillen tussen de oorspronkelijke tekst uit de dagbladen en die in de boeken. Het is geweldig dat er nu een complete inventarisatie is gemaakt van de verschillen tussen de teksten. Wat een monsterklus om de diverse versies met elkaar te vergelijken en alle wijzigingen op te sporen!
Nu is het niet zo dat ál die verschillen in dit boek zijn opgenomen – dat zou een saaie opsomming worden.
In het boek wordt aan elk verhaal een apart hoofdstukje gewijd, van ‘Tom Poes en de waarzegger’ (BV 61 uit 1954) tot en met ‘Heer Bommel en de Labberdaan’ (BV 110, 1965). Elk hoofdstuk begint met een samenvatting van het betreffende verhaal. Daarna volgt een inhoudelijk commentaar erop, waarin ingegaan wordt op de thematiek en achtergronden ervan en allerlei observaties worden gedeeld. Vaak hoogst interessant om te lezen!
Een voorbeeldje. Van het verhaal ‘Heer Bommel en het ontstoffen’ (BV 94, 1961) wordt verteld dat de directe inspiratiebron werd gevormd door ‘de omstreden tentoonstelling “Bewogen Beweging” in het Stedelijk Museum te Amsterdam, 1961. Kunstenaar Jean Tinguely zette de geijkte kunstopvattingen op losse schroeven door schijnbaar willekeurig machineonderdelen, fietswielen en ander oud roest etc. aan elkaar te lassen en machinaal in beweging te brengen.’ Zo is de merkwaardige eenwieler op het plaatje hieronder een toespeling op het kunstwerk van Marcel Duchamps dat op de voorpagina van de tentoonstellingscatalogus stond:
|