Terpen Tijn zegt hier tegen Bommel, die hem en zijn metgezellen gemaand heeft te stoppen met het clandestiene graven in zijn tuin:
‘Jouw tuin!’ zei de kunstenaar Tijn minachtend. ‘Bah! Zoiets verhevens als het vibreerwater behoort de wereld toe! Dat is van iedereen! Houd je grofstoffelijke opmerkingen voor je, ga een paar koppen koffieprut voor ons halen en maak, dat je… eh… dinges! Snap je, makker?’
In hetzelfde verhaal wordt het woord grofstoffelijk regelmatig door de schilder gebruikt. Hier, en ook elders, is het ‘grofstoffelijke’ voor Terpen Tijn het materiële, tegenover het verhevene en kunstzinnige, dat hij ook wel aanduidt met begrippen als ‘fijntrillend’ en ‘vibratie’.
Je vraagt je af hoe Van der Sijs aan het jaartal 1975 komt, want 26 jaar vóór dat jaar werd het woord al door Toonder gebruikt.
Maar een andere vraag is of het woord wel écht door Toonder is bedacht.
Het antwoord luidt: nee. Wie in Delpher
zoekt op het woord grofstoffelijk, ziet dat al in één oogopslag. Het woord wordt namelijk al veel eerder gebruikt, in elk geval al vanaf 1897.
Het eerste gebruik dat via Delpher te vinden is, is in het blad Het toekomstig leven, een ‘halfmaandelijks tijdschrift gewijd aan de studie der proefondervindelijke zielkunde en bovenaardsche verschijnselen’, en wel in de eerste jaargang nummer 1, van 1 januari 1897. Daarin staat de zin: ‘De aardsche mensch bestaat uit drie principiën: Geest (niet-stof), ziel (aetherisch lichaam) en lichaam (grofstoffelijk omhulsel)’.
De jaren hierna wordt het woord in hetzelfde blad regelmatig gebruikt, en ook in tijdschriften als L’union fraternelle (‘Weekblad voor vrijmetselaars’), Vrede (‘Orgaan tot bespreking van de praktijk der liefde – orgaan van de Internationale Broederschap’), De vrije gedachte (‘Weekblad voor Nederlandsche Vrijdenkers’) en Theosophia (‘Maandblad gewijd aan broederschap en aan de studie van godsdienst, wijsbegeerte, wetenschap en occultisme’). In dagbladen kom je het in de eerste helft van de twintigste eeuw vooral tegen in artikelen over theosofie.
Blijkbaar is grofstoffelijk in die tijd een veelgebruikt begrip in kringen van theosofen, vrijmetselaars en anderen die zich bezighouden met esoterie en alternatieve spiritualiteit. Het wordt heel vaak gebezigd in combinatie met het zelfstandig naamwoord lichaam. Het heeft dus vaak betrekking op het lichamelijke, maar ook op het materiële en ‘aardse’ in bredere zin. Dit alles in tegenstelling tot het ‘geestelijke’ en ‘spirituele’.
Dit alles bewijst mijns inziens dat Toonder het woord niet zelf bedacht heeft. Hij moet het wel opgepikt hebben uit de kringen waarin ook dit soort bladen circuleren. Hij verdiepte zich op jongere leeftijd al in theosofie, en had in de jaren dertig en veertig veel contact met de schilder en meestervervalser Joannes Diekmann, die werkte onder het pseudoniem Eterman. Deze laatste was veel met spirituele en occulte zaken bezig.
Zo blijkt althans uit Toonders autobiografie, waarin Eterman een niet onaanzienlijke rol krijgt. Hij vormde de inspiratiebron voor Terpen Tijn, en spreekt een vergelijkbaar taaltje. Zo zegt hij tijdens zijn eerste ontmoeting met Marten onder andere:
‘Momenteel verstarren de vibraties; het vleeslichaam overheerst de etherische krachten. Ik voelde de noodzaak fijnere trillingen te zoeken dan de steen kan geven, om mijn astrale ik niet de prooi van de catastrofische invloeden te laten worden.’
Geld wordt door Eterman aangeduid als ‘grofstoffelijke middelen’.
Kortom: grofstoffelijk is van herkomst géén Toonderwoord. Merkwaardigerwijs is óók de betekenis die Van Dale aan het woord geeft, anders dan die het heeft als het gebruikt wordt door de theosofen, Eterman en Terpen Tijn. Pas in de volgende, elfde druk (1984) staat er een omschrijving bij het woord:
|