BommelDingen bekijk webversie
BommelDingen

door Klaas Driebergen

Bommel door de wetenschappelijke bril

In de inleiding van de zojuist verschenen Bommel literatuurgids vragen samenstellers Hugo Klooster en ik ons af wat Marten Toonder nou van dit boek gevonden zou hebben, en vooral van de reusachtige berg publicaties die er over zijn werk verschenen zijn. We citeren er een paar uitspraken van Toonder waaruit blijkt dat die er niet altijd even gelukkig mee was. Hij was ‘geschokt’ toen de eerste boekjes uitkwamen met beschouwingen over zijn werk. Ook zei hij: ‘In Nederland lopen tientallen liefhebbers van mijn werk rond die het allemaal beter weten dan ik.’

Dick Matena (die het boek van mij ontving omdat hij er indirect aan bijdroeg met een tekening die bij het voorwoord van Hans Matla werd geplaatst) vertelde me dat de kans groot was geweest dat Marten Toonder bij het zien van dit boek, en van wat zijn werk allemaal teweeggebracht heeft, stiekem toch wel heel trots geweest zou zijn.

En inderdaad was Toonder toch ook wel gecharmeerd van bepaalde analyses van zijn werk. Zo was hij vereerd toen er aandacht aan zijn werk werd besteed vanuit de hoek van de analytische psychologie, waarbij heer Bommel in de geest van C.G. Jung tot archetype werd verklaard. Sterker nog: hij was een zelfverklaard aanhanger van Jung en liet niet na om ook zelf psychoanalytische terminologie te gebruiken als hij over zijn eigen werk sprak.

In ons boek staan trouwens meer publicaties waarin Toonders werk vanuit een wetenschappelijk perspectief beschouwd wordt. Dat kan verrassende inzichten opleveren.

Wat levert het bijvoorbeeld op als een bioloog zich met Bommel gaat bezighouden? Er bevindt zich in het Toonderarchief een manuscript van een artikel uit 1988, geschreven door Carel ten Cate, een Groningse etholoog: een ‘bioloog die zich met onderzoek aan gedrag van dier en mens bezighoudt’, aldus de omschrijving van Ten Cate in zijn begeleidende brief aan Marten Toonder. Het artikel is onder de titel ‘Tom Poes, O.B. Bommel, het Kindchenschema en de Face neuronen’ verschenen in het vakblad Biovisie (april 1988).

Ik wil graag een paar interessante observaties en conclusies uit dit artikel met je delen.

Ten Cate begint met het verschijnsel dat Tom Poes en heer Bommel sinds hun allereerste verschijning in 1941 ‘opmerkelijke morfologische veranderingen hebben ondergaan’. Hij illustreert dit met de volgende plaatjes:

Inderdaad: beide hoofdfiguren zijn enorm veranderd in de loop van de decennia van hun bestaan. Dit is ook met veel andere stripfiguren het geval: wie de oerversie van Mickey Mouse, Donald Duck of Asterix en Obelix vergelijkt met hun latere verschijningsvorm, ziet verschillen, en die hebben niet alléén te maken met een soepeler wordende tekenstijl, of met de inzet van verschillende tekenaars (zoals dat bij Toonder ook zeker het geval is geweest).

Veel succesvolle stripfiguren hebben bepaalde uiterlijke kenmerken met elkaar gemeen. Dit ‘gemeenschappelijk bouwplan’ bestaat in de woorden van Ten Cate uit: ‘ronde lichaamsvormen; korte extremiteiten [d.w.z. ledematen, KD] maar een groot hoofd; verder een relatief vlak aangezicht met grote ogen en een rond voorhoofd’.

Uit onderzoek naar de evolutie van individuele stripfiguren is gebleken dat in de lichamelijke ontwikkeling die veel stripfiguren doormaken, bovengenoemde kenmerken langzaamaan versterkt worden. Kennelijk merkt de tekenaar (al dan niet bewust, en al dan niet onder invloed van commentaar van anderen) dat als hij het hoofd en de ogen iets groter tekent, dit zijn figuur aantrekkelijker maakt.

Ten Cate vertelt dat de bovengenoemde lichamelijke kenmerken (het Kindchenschema geheten) ook de ‘typerende kenmerken [zijn] waarin menselijke baby’s van volwassenen verschillen’: ‘in de loop van ons leven wordt onze lichaamsbouw hoekiger, groeien onze ledematen relatief meer dan ons hoofd, worden ons aangezicht en onze kaken groter ten opzichten van onze hersenschedel terwijl de groei van de ogen bij die van de rest van de schedel achter blijft’.

Dat wij deze voor baby’s kenmerkende lichamelijke verhoudingen aantrekkelijker vinden dan de ‘volwassen’ lichaamsverhoudingen, is biologisch verklaarbaar: het stimuleert ons tot zorg voor kleine kinderen.

Deze baby-kenmerken worden dus (al dan niet bewust) veel gebruikt om stripfiguren aantrekkelijk te maken. Vaak worden deze kenmerken daarbij sterk overdreven. ‘Supernormaliteit’ noemt Ten Cate dat.

Nu naar heer Bommel en Tom Poes. Het is interessant om te kijken in hoeverre de evolutie naar genoemde kenmerken bij hen waarneembaar is.

Bij Tom Poes is dit het duidelijkst het geval. Zijn hoofd is in de loop van de jaren in omvang toegenomen ten opzichte van zijn steeds smaller wordende lichaam, en zijn ogen zijn beduidend groter geworden. Deze ontwikkeling is vooral in de eerste tien jaar van zijn bestaan sterk waarneembaar.

Maar ook heer Bommels hoofd is iets groter geworden, net als zijn ogen.

Ten Cate heeft een drietal grafieken opgenomen waarin de ontwikkeling van verschillende lichaamsverhoudingen van het duo door de tijd heen wordt gedemonstreerd:

Daaruit blijkt dat hun uiterlijk zich met name in de eerste tien jaar sterk ontwikkelde, en ook aan lichte schommelingen onderhevig was.

Er is echter ook één lijn, in de onderste grafiek, die juist tegengesteld is aan wat je op grond van bovenstaande theorie zou verwachten. Heer Bommels hoge, ronde voorhoofd wordt in de loop van de tijd steeds kleiner in plaats van groter, terwijl het onderste deel van zijn gezicht juist groeit.

Hiervoor heeft Ten Cate wel een verklaring. Het uiterlijk van een stripfiguur moet wel ‘aansluiten bij hun gedrag en hun rol in de strip’. De Tom Poes-strip begon als een strip voor kinderen. Dit verklaart dat de jeugdige kenmerken in het uiterlijk van de hoofdfiguren zich met name in de eerste jaren sterk ontwikkelde. Eind jaren veertig was hun jeugdigheid volgens Ten Cate optimaal, wat hij illustreert met het volgende plaatje van rond die tijd:

Vanaf de jaren vijftig krijgt de strip echter steeds meer diepgang, en ontwikkelt deze zich tot een strip voor volwassenen. Tegelijk hiermee verminderen de jeugdige kenmerken van hun uiterlijk enigszins.

‘Heer Bommel verandert in deze tijd van avontuurlijke wandelaar tot vermogend kasteelheer, maar Tom Poes blijft dezelfde. Hierbij past dat Tom Poes van de twee de meest jeugdige kenmerken bezit en handhaaft, terwijl heer Bommel niet alleen in maatschappelijke status, maar ook fysiek steeds meer de antagonist van Tom Poes is geworden.’

En dus wordt de omvang van heer Bommels voorhoofd langzaam kleiner, en nemen ook de andere jeugdige kenmerken minder toe dan bij Tom Poes.

Over heer Bommels uiterlijk merkt Ten Cate verder nog op dat ‘dat tekenaar Marten Toonder erin slaagt om de suggestie van fysieke veroudering bij heer Bommel op te roepen (door bijv. een hoekiger hoofd, rafeliger oren, zwaardere wenkbrauwen, een onderkin en uitgezakte wangen) en ondertussen enkele jeugdige kenmerken van hem weet te handhaven of zelfs te versterken (een groot hoofd en grote ogen).’

In het artikel komt nog meer aan de orde, en ook wijdt Ten Cate als rechtgeaard wetenschapper nog enkele pagina’s aan belangrijk onderzoek dat dit alles onderbouwt en verklaart. Voor dit ‘Bommelding’ voert dat echter te ver.

Leuk is het om nog even het slot van zijn artikel aan te halen, waarin Ten Cate verwijst naar het verhaal ‘Heer Bommel en het kongruwer’ (1971):

“Wordt Bommel hierdoor steeds meer tot een eigen, herkenbare persoonlijkheid, aanvankelijk ontleent hij dus z’n bestaan aan de mate waarin hij zich als ‘super-baby’ weet voor te doen, m.a.w. ook op hem is de uitspraak van toepassing die een bekend geleerde eens over een andere levensvorm deed: ‘Daar had ik der hand gelegd op ener amorfe levensvorm, der slechts bestaan kon door zijner kongruensvermogen.’ (Prlwytzkofski, 1971). Of zijn conclusie: ‘Dat was wetenschappelijk onmogelijk’ terecht was, is aan de lezer om te beoordelen.”

Het kan dus zeer interessant zijn om Toonders werk via een wetenschappelijke bril te bekijken. Iedere invalshoek kan weer andere inzichten opleveren.

In de vorige week verschenen Bommel literatuurgids worden vele artikelen gepresenteerd waarin Bommel vanuit de meest uiteenlopende visies wordt beschouwd. Soms dus door wetenschappers, maar ook heel vaak door ‘gewone’ liefhebbers die iets leuks in hun geliefde strip hebben ontdekt en deze inzichten in een enthousiast schrijven met anderen delen.

We hebben bijvoorbeeld uitgebreid geput uit de talloze stukken die verschenen in de bladen Toondertijd (van de MTVC) en Fijne trillingen (van de Bommelzolder). Het boek kan daardoor tevens als een soort index op deze tijdschriften worden gezien.

Bestellen kan hier!

*

Als toegift een leuk plaatje. Eerder schreef ik over het geplande attractiepark ‘Bommelwereld’ in Groenlo. Onlangs ontving ik onderstaande foto (gemaakt door Rini Roes). Blijkbaar kijkt de stad uit naar de komst van heer Bommel: ze hebben hem alvast in de bloemetjes gezet.

Klaas Driebergen

website

Dit bericht is verzonden naar .
Je ontvangt deze e-mail omdat je je voor ‘BommelDingen’ hebt ingeschreven.

Reacties vind ik altijd leuk! Dat kan simpelweg door deze e-mail te beantwoorden.

Stuur deze e-mail gerust door aan mogelijke andere geïnteresseerden. Zij kunnen zich eventueel aanmelden via deze link.

Eerdere afleveringen gemist? Je kunt ze hier nalezen.

Afmelden kan hier.
MailerLite