In alle vier deze scènes, elk uit een ander verhaal, zijn we getuige van een onderzoek, uitgevoerd door de Rommeldamse politie.
In de geciteerde teksten wordt de nadruk gelegd op de grondigheid waarmee ze te werk gaan: het is een ‘diepgaand onderzoek’ dat ‘met een fijn kammetje’ en ‘vakkundig’ wordt uitgevoerd.
Toch maken de getoonde plaatjes dat je enigszins gaat twijfelen aan het vakmanschap van het politiekorps. Behalve grondig ziet hun werkwijze er toch vooral tamelijk koddig uit.
In drie van de vier verhalen vinden ze trouwens ook helemaal niet degene die gezocht wordt.
Typisch Toonder. Geen enkele beroepsgroep brengt het er in zijn verhalen goed vanaf. Al moet de politie (steevast ironisch door Toonder aangeduid als ‘wakker’) het wel erg vaak ontgelden.
Iets anders dat opvalt is dat de meeste getoonde agenten honden zijn. Er zit een enkel varken tussen en ik meen op het tweede plaatje een muis of rat op het schuurdakje te zien zitten, al kan dat ook een teckel zijn. Politieagenten zijn bij Toonder vooral honden. In diverse soorten en maten, dat wel.
Voor Toonder zelf was het logisch om de taak van de politie door honden te laten vervullen. Een hond is een ‘ordebewaker’, zoals hij tegen Robin Lutz zei in Een heer vertelt.
En een speurneus, denk ik er zelf ook bij. En een hond is een van de weinige dieren die je bevelen kunt geven, die hij dan opvolgt. Het is een dier dat zich tamelijk goed kan laten drillen. Allemaal eigenschappen die hem inderdaad geschikt maken om in een dierenstrip als politieagent te gebruiken.
Toonder vond dieren goed bruikbaar om bepaalde menselijke eigenschappen uit te vergroten en zo te kijk te zetten, te becommentariëren. Dat lukte hem erg goed: zijn verhalen zijn en blijven meesterlijke en heerlijke satires.
|