Zoeken in Delpher leert dat hij ook in latere verhalen meestal ‘Cantecler’ heette, maar soms ook ‘Canteclaer’. Heel incidenteel ook ‘Cantecleer’, maar dat kunnen ook zetfouten geweest zijn.
In de Bommel-paperbackreeks van De Bezige Bij wordt de markies vrij consequent ‘Cantecler’ genoemd. Omdat dat de uitgave is waarin ik zelf met Toonders verhalen kennismaakte, heb ik altijd de gewoonte gehad om de laatste lettergreep met een ‘è’ uit te spreken.
Alleen in de allerlaatste uitgaven, vanaf Dat zag ik nu eens net uit 1987, heet hij Canteclaer. Dat jaar kwam ook de dichtbundel Hanezang uit, waarvoor Toonder de definitieve naam van de markies koos, die als volgt op de titelpagina van de bundel staat: Querulijn Xaverius, Markies de Canteclaer van Barneveldt. Wellicht koos hij voor ‘Canteclaer’ omdat dit er chiquer uitziett? Deze naam behield de markies ook in de ‘Volledige werken’ van uitgeverij Panda en in de ‘blauwe reeks’ van De Bezige Bij.
Maar om de ae als ‘aa’ uit te spreken zoals in maar, heeft ook goede papieren. In de middeleeuwen maar ook later werd de e vaak gebruikt om een klinker ‘langer’ te maken: u plus e werd ue (uitgesproken als ‘uu’), i plus e werd ie (dat doen we nog steeds zo), o
plus e werd oe (uitgesproken als ‘oo’), en a
plus e werd ae (uitgesproken als ‘aa’). Denk bij het laatste maar aan de naam Reinaert.
(In de Middeleeuwen was er nog geen eenduidige spelling; soms werd juist de i gebruikt om een klinker langer te maken, denk maar aan Helvoirt
of heirscharen, of de klinker werd verdubbeld, zoals we nu met de meeste klinkers behalve de i nog steeds doen.)
Enkele lezers wezen me er nog op dat in het Duits een e achter een a, o of u hetzelfde effect op de uitspraak heeft als een umlaut (ä, ö of ü): ae of ä wordt door Duitsers uitgesproken als ‘è’ of ‘ee’. Maar het is wel wat vreemd om de naam Canteclaer als een Duitse naam te zien; bij de markies zou je eerder een Franse uitspraak verwachten.
Dan werd er nog gewezen op de manier waarop kapitein Wal Rus de naam van de markies uitspreekt. Deze heeft het nog weleens over ‘Kantenklaar’, wat natuurlijk een mooie verhaspeling is, vanwege de associatie met kant-en-klaar. Zie bijvoorbeeld in ‘De Vrezelijke Krakken’:
‘Wat denkt zo’n Kantenklaar dat ik ben,’ sprak hij grimmig. ‘Zie ik eruit als een overgehaald kindermeisje, Evers?’
Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat je de naam toch met een ‘aa’-klank moet uitspreken (en dat de klemtoon op claer ligt). Bul Super heeft het trouwens in ‘De geheimzinnige sleutel’ over ‘die Kanteklaar’. Maar Wal Rus zegt óók weleens ‘Kantenklerk’… En dat wijst weer in een andere richting. Misschien moeten we op grond van de naamverhaspelingen van de kapitein niet al te veel conclusies trekken.
Trouwens: in ‘Het losgetrilde inzicht’ hebben aannemer Gruisbelt en Wammes Waggel het steeds over ‘Kantekleer’. Dat zou weer pleiten voor de ‘ee’-uitspraak.
|