Dit tochtje hebben we sindsdien niet meer herhaald. In zo’n reisprogramma moet je keuzes maken, en hoewel het een prachtige rit was, vond niet iederéén het vervoer in de wiebelige, krappe wagens even comfortabel. Het gaat bergop, bergaf over smalle, bochtige weggetjes. En dan kun je je ook afvragen: hoe diervriendelijk is zo’n activiteit?
Ik heb geen duidelijke mening over dat laatste. Mij is in elk geval verzekerd dat de paarden tot een zeer sterk inheems ras behoren, dat goed opgewassen is tegen dit soort werk.
Afijn, ook niet al Toonders reisgenoten vonden het indertijd een even geslaagde tocht. De dames kregen vooral medelijden met dat schonkige paard dat in zijn eentje vijf mensen omhoog moest sjouwen. Phiny (een groot dierenliefhebster) vond het eigenlijk schandalig dat die dieren hiervoor werden ingezet.
En op het moment dat de wagen weer naar beneden ging, waren ze bang dat het paard die hele kar tegen zijn achterbenen aan zou krijgen. Eigenlijk wilden de dames het liefst uitstappen en ernaast gaan lopen om het dier te ontzien.
Op een gegeven moment zijn Paul en Wendaline daadwerkelijk uit de wagen gestapt om een stukje te gaan lopen. Dat was eigenlijk vooral omdat ze het lekker vonden om even de benen te strekken, maar ze dachten: dat is ook voor dat paard ook wel even prettig.
Marten vond dit alles maar overdreven: volgens hem waren de dames veel te teerhartig.
Toch bracht het gebeuren hem tot het schrijven van het gedicht ‘Weet ge nog wel, Eveline?’. Hij publiceerde het in de bundel Hanezang, dat hij in 1987 liet verschijnen op naam van Querulijn Xaverius markies de Canteclaer van Barneveldt. Daarin kreeg Wendaline de naam Eveline: een van de ‘jonkvrouwen’ die de markies inspireerden.
|