Knipmenis is een dwergachtig mannetje, het enige mensachtige wezen in een verhaal waarin verder alleen dieren optreden. In zijn gezicht zijn duidelijk de trekken van Lieftinck waarneembaar. Maar meer dan in de cartoon hierboven zijn bepaalde trekken uitvergroot, met name het hoge voorhoofd en de stevige bril.
Lieven Knipmenis helpt heer Bommel om Bommelstein te beschermen tegen een woeste roversbende. Dat doet hij door de inboedel te verkopen, inclusief heer Bommels mooiste schilderijen, en met de opbrengst verdedigingswerken rondom Bommelstein aan te leggen en een leger in te huren. Maar Bommelstein raakt ondertussen helemaal leeg: Tom Poes wijst er uiteindelijk fijntjes op dat er helemaal geen bezittingen meer over zijn die het waard zijn om te verdedigen…
Het lijkt duidelijke kritiek op Lieftinck, die dat jaar de belastingen en de uitgaven voor defensie verhoogde.
Op zeker moment zegt Knipmenis: ‘Maar als u er genoeg van hebt, verdwijn ik meteen. Dan ga ik net zo lief naar Amerika.’ Lieftinck had gedreigd naar Amerika te gaan als het ministerie van Oorlog niet meer geld zou krijgen uit een belastingverhoging. Wim Hazeu beschrijft in zijn Toonderbiografie hoe adjunct-hoofdredacteur A. Stempels van de NRC de laatste zin geschrapt had. Hij waarschuwde Marten Toonder dat zijn strip ‘een politiekloze plek’ in de krant moest blijven.
De grootste rover in het verhaal is in feite Knipmenis zelf. Toonder lijkt hiermee aan te sluiten bij een bijnaam die Lieftinck na zijn geldzuiveringsactie gekregen had: ‘de grootste boef van Nederland’.
Het is tamelijk uitzonderlijk dat Toonder in de Bommelstrip zo onverholen kritiek levert op een concrete politicus. Meestal is zijn commentaar op meer algemene maatschappelijke verschijnselen gericht. Waarom zou hij dit hebben gedaan? Waarom had hij zo’n afkeer van Lieftinck dat hij het nodig vond om hem op deze manier in zijn Bommelstrip op te voeren?
Recent kwam ik erachter dat Toonder Lieftinck nóg een keer heeft geportretteerd. En deze tekening brengt ons denk ik op het spoor van de werkelijke reden van zijn aversie tegen Lieftinck.
Het gaat om een tekening in het tijdschrift Cinemagia, het ‘orgaan van de beroepsvereniging van Nederlandse cineasten’. Martens broer Jan Gerhard Toonder (die actief was als schrijver van filmscripts) was secretaris van deze vereniging en redacteur van dit blad; zelf was Marten Toonder als maker van tekenfilms ook lid.
Jan Gerhard schreef in het nummer van mei 1951, dus enkele maanden voor het verhaal ‘De kneep van Knipmenis’ in de krant stond, een artikel waarin hij het feit hekelde dat er bezuinigd moest worden op de kunst, waaronder de film, terwijl er meer dan ooit werd uitgegeven aan defensie. Kunst werd volgens hem geofferd aan oorlogstuig: ‘liever bommen dan boeken, liever tanks dan toneel, liever marine dan muziek, liever geweren dan gedichten, liever fosfor dan films.’
De filmindustrie kwam er ook zonder bezuinigingen al het slechtst vanaf met slechts 80.000 gulden subsidie (op de toch al magere kunstbegroting van 7 miljoen), terwijl het een van de populairste cultuuruitingen betrof die de schatkist jaarlijks 14 miljoen gulden vermakelijkheidsbelasting opleverde.
Bij het artikel is de volgende illustratie afgedrukt:
|