Tijdens deze nieuwjaarsuitzending werden deze drie auteurs aan de luisteraars geïntroduceerd middels korte gesprekken met enkele gasten. Voor Marten Toonder hadden ze mij uitgenodigd.
Dat was natuurlijk erg leuk om te doen, en ik kijk er met plezier op terug. Het gesprek kun je hier terugluisteren, de hele uitzending hier.
Op een gegeven moment begon Frits Spits over de namen van de personages, en vroeg mij wat de naam van de markies De Canteclaer zegt over het karakter van de markies. Ik antwoordde dat het een naam uit Reinaert de Vos is, waarin het gelijknamige personage ook een haan is en een adellijk iemand.
Spits zei: ‘Die namen slaan allemaal op de karakters die erbij horen’. ‘Vaak wel,’ antwoordde ik, omdat me dat op dat moment het meest adequate korte antwoord leek. Een uitgebreider en genuanceerder antwoord zou niet passen binnen het korte bestek van het gesprek, dat een klein kwartiertje duurde.
Maar natuurlijk is er veel meer over te zeggen, en ik sloeg na de uitzending aan het denken over de vraag: wat zeggen de namen van de personages, en waar haalde Toonder ze vandaan? Zijn daar lijnen in te ontdekken?
Nu komen er érg veel persoonsnamen voor in de Bommelsaga. In de laatste druk van De Bommelparade van Paul Verhaak staan 1450 karakters. Laat ik me daarom vooral beperken tot de circa vijftig vaste personages, die in meerdere verhalen voorkomen.
Dan valt het direct op dat meerdere personages een naam dragen die verwijst naar hun dierlijke uiterlijk. Dit geldt vooral voor een aantal figuren die al vanaf de vroege verhalen optreden.
Om te beginnen natuurlijk Tom Poes, die een poes is. Over de oorsprong van zijn naam heb ik afgelopen zomer al geschreven (hier, hier en hier).
Andere dierachtige namen uit de periode 1941–1944 zijn:
- Commissaris Bulle Bas: een buldog, en bassen
betekent ook wel ‘blaffen’.
- Bulle Bas krijgt in 1944 een bijna-naamgenoot in Bul Super. Dat is niet eens zo gek, aangezien hij de criminele tegenhanger is van Bas. Later meer over de achternaam van Bul Super.
- Brigadier
Snuf: ook een hond, zoals de meeste leden van het Rommeldamse politiekorps van het hondenras zijn. Het snuffen uit zijn achternaam heeft vast te maken met het goede reukvermogen dat honden bezitten.
- Kapitein Wal Rus: een walrus.
- Professor Sickbock: een bok met een sik, maar die repeterende ‘ck’ laat het wel wat geleerder klinken. Dat hij van voren Joachim heet, komen we pas in 1947 te weten in ‘De nieuwe ijstijd’.
- Wammes Waggel: een waggelende gans.
Wat de laatste betreft: zijn voornaam Wammes lijkt me geen bestaande voornaam. Het woord wammes bestaat al een verbastering van ‘wambuis’, en op zijn wammes krijgen is ‘slaag krijgen’ of ‘er slecht afkomen’. Ik kwam de naam Wammes overigens al tegen in een agenda van Phiny Dick uit 1939, op maandag 27 november van dat jaar. De naam staat daar onderstreept, zonder verdere context of toelichting. Mogelijk wilde ze deze gezellig klinkende naam gebruiken voor een figuurtje in haar kinderboeken. En blijkens een brief van Marten Toonder aan zijn schoonzus Margje Toonder van 20 mei 1941 wilde de laatste de naam Wammes gebruiken in een verhaal, als een van zeven dwergen, dat Marten zou illustreren. Dat verhaal is er nooit gekomen.
In de vroege verhalen gebruikte Toonder ook voor bijfiguren nog weleens namen die verwezen naar hun dierlijkheid. Neem bijvoorbeeld Wolle Waf, een wollig hondje dat in enkele verhalen optreedt. De boef Evert Eenoog uit ‘De geheimzinnige roverhoofdman’ is een varken (everzwijn), net als Knor Kaan, de herbergier van ‘Het Vrolijke Varken’ uit hetzelfde verhaal (die in de boekuitgaven om onduidelijke redenen Knor Haan is gaan heten, terwijl kaantjes stukjes hardgebakken vet of spek zijn). Ukkie Oetang uit ‘Het land van de blikken mannen’ is bepaald geen Ukkie, maar waarschijnlijk wel een orang-oetang.
Niet al deze namen zijn met evenveel fantasie gekozen. Toonder vertelde desgevraagd in 2004 aan Ivo Niehe in een TROS TV-Show Special waarin hij centraal stond, dat hij wat beschaamd was over de namen van veel van zijn personages omdat ze wat voor de hand liggend waren. Veel van de namen van de bekende figuren zijn gekozen in een periode dat zijn verhalen vooral op kinderen gericht waren, en daarin zijn ze heel geschikt vanwege hun herkenbaarheid.
Maar de naam die ze eens gekregen hadden, hielden ze. Ook toen de strip zich ontwikkeld had tot literatuur voor grote mensen.
Toch komen ook in latere verhalen nog weleens namen voor die geïnspireerd zijn op het dierenuiterlijk van het betreffende karakter.
Bijvoorbeeld Alexander Pieps, de assistent die professor Prlwytzkofski blijkt te hebben in ‘Het huilen van Urgje’ (1962). Een kleine muis, weliswaar met een grote voornaam.
Dan is er nog de hoofdredacteur Fanth, die pas in 1966 voor het eerst optreedt in ‘De trullenhoedster’ en daar wordt voorgesteld als de ‘president van de Kleine Club, de heer O. Fanth Mzn.’ Wat zijn voorletter O. betekent wordt niet door Toonder onthuld, maar dit laat zich raden. En er is wel geopperd dat het ‘Mzn.’ achter Fanths naam een afkorting is van ‘Mammoetzoon’. Ook hierover heeft Toonder bij mijn weten nooit iets gezegd.
En dan zijn er in de latere verhalen nog bijfiguren als de bovenbaas Odin Salamander, de ‘Atlantiër’ Lemuriël Baboen, heer Bommels huisarts Baboen in ‘Het kongruwer’, het Kleine Clublid Knorringa in ‘De uitvalsels’ (drie keer raden hoe hij eruitziet) en de leerling-tijwisselaar Kobbe Kobbema (een kobbe is volgens Van Dale een zilvermeeuw of kokmeeuw).
Dan nog even over de markies De Canteclaer. De verwijzing naar de diersoort waartoe deze behoort, ligt hier wat subtieler. De markies stamt uit het tweede verhaal van na de oorlog, ‘De watergeest’ (1947). Het begin van een periode (tot circa 1955) dat de Bommelverhalen langzaam naar een volwassen publiek beginnen toe te groeien. Toonder doet hier al zijn best door met de naam van de edelman naar het middeleeuwse dierenepos Van den vos Reinaerde te verwijzen: een knipoog die volwassenen eerder begrijpen dan kinderen. Cantecleer of Canticler is in de Reinaert
de haan van wie een van de hennen door de vos is doodgebeten.
Maar de naam Cantecleer is ook inhoudelijk met de haan verbonden. Cante komt van het Latijnse woord cantate, ‘zingen’, en cleer of claer is Middelnederlands voor ‘helder’, ‘schitterend’. Een haan is een vogel die prachtig zingt, al kan dit natuurlijk ironisch bedoeld zijn.
De volledige achternaam van de markies luidt De Canteclaer van Barneveldt (met wat spellingsvarianten). Ook hier is humor in het spel die met het hanenuiterlijk van de markies te maken heeft. De Gelderse plaats Barneveld is immers bekend om zijn pluimveeteelt…
In een eerder ‘Bommelding’ schreef ik dat je in de latere verhalen uit de tekst nauwelijks meer kunt opmaken dat de personages van de Bommelstrip dieren zijn. Je weet dit vooral van de tekeningen, en als je de verhalen zonder de plaatjes te zien voorgelezen zou horen, zou je bijna kunnen denken dat het niet om dieren maar om mensen gaat. Maar ik kan daar als tegenwerping aan toevoegen dat je bij een deel van de personages hun dierlijkheid kunt afleiden uit hun naam.
Een deel, want veel andere personages dragen namen van heel andere aard en herkomst. Daar ga ik een volgende keer naar kijken.
In mijn boek Bommeldingen ga ik nog uitgebreider in op enkele diersoorten bij Toonder, zoals de olifanten, buldogs en andere honden. Stukken hierover die eerder als ‘Bommeldingen’ verschenen, heb ik verder uitgebreid. Ik ben momenteel bezig met het afronden van het boek, zodat het begin februari naar de drukker kan om begin maart te kunnen verschijnen. Het gaat heel leuk worden!
|