Heer Bommel zat in zijn leunstoel bij de knappende haard. Buiten loeide de wind om de torens en deed de luiken rammelen, maar binnen was het warm en gezellig.
‘Uw glaasje port, heer Olivier’, sprak de bediende Joost, binnentredend. ‘Dat zal u goed doen met dit weer. Het houdt de kwade dampen buiten, als u mij toestaat.’
‘Heel goed, Joost’, zei zijn werkgever. ‘Dat is net waar mijn teer gestel behoefte aan heeft. Het leven van een heer is vol zorgen en verantwoordelijkheden. Deze storm stemt mij tot diepe gedachten […].’
In dit geval wordt Terpen Tijn wél binnengelaten als die aanbiedt om Bommels portret te schilderen (onder het motto: ‘Tenslotte is het de plicht van de grofstoffelijke frietvreters om een onsterfelijke in stand te houden’), en hij mag dus delen in diens gezelligheid. Al doet diens aanwezigheid wel een zekere afbreuk aan de sfeer zoals heer Bommel die gewend is:
Bij het vallen van de duisternis werd het weer slechter en soms rukte de storm met zo’n kracht aan het oude pand, dat er een trilling door Bommelstein voer. Maar binnen knetterde het haardvuur opgewekt, en hoewel de kaarsvlammetjes op de tafel onrustig flakkerden, was het er recht behaaglijk.
‘Warm en gezellig, daar houd ik van met dit weer,’ sprak heer Ollie […]. ‘En een eenvoudige doch voedzame maaltijd is juist wat men dan nodig heeft.’
‘Het moet anders een heel werk zijn om zo’n vleeslichaam in stand te houden,’ zei Terpen Tijn, terwijl hij krakend een augurk doormidden beet. ‘Neem nog wat van die kluif, makker – en vergeet de jus niet. Ik moet straks een goeie volle kop hebben, want anders wordt hij platgeslagen door mijn inzicht. Dat begint al lekker te vibreren.’
Heer Bommel keek gestoord op en wierp een blik op de kauwende kunstenaar.
Natuurlijk is het niet alles goud wat er blinkt. Gezelligheid is altijd maar relatief. Dat wordt ook duidelijk in ‘Heer Bommel en het einde van eindeloos’ (1985), waarin de gezelligheid van Bommelstein weer door buitenstaanders wordt beschouwd.
|