BommelDingen bekijk webversie
BommelDingen

door Klaas Driebergen

De bout hachelen

Je leest het goed: dit stukje gaat over een tamelijk platvloerse uitdrukking met een luchtje eraan…

Het werk van Marten Toonder barst van de taalvondsten. Niet zelden zijn de titels van zijn verhalen gebaseerd op een woordspeling. Een begrip wordt omgekeerd of een figuurlijk bedoelde uitdrukking letterlijk genomen, en daar wordt een heel verhaal op gestoeld. Kennelijk kon het gebeuren dat Toonder ineens getroffen werden door een merkwaardige term, dat daardoor zijn brein in werking werd gezet dat hier vervolgens een heel verhaal omheen bouwde.

Iets dergelijks moet zijn gebeurd met het verhaal ‘Heer Bommel en de Hachelbouten’ (1960). Die Hachelbouten zijn de tweelingbroers Hup en Hobbel Hachelbout. Een vondst, dit duo: Hobbel is een soort onheilsprediker die heer Bommel wijst op alle rampspoed die hem mogelijk bedreigt, en Hup is een verzekeringsagent die polissen verkoopt om zich tegen dit onheil in te kunnen dekken.

Maar veel lezers zullen de achternaam van dit tweetal in verband brengen met een bestaande uitdrukking uit de Nederlandse taal: je kan me de bout hachelen! Volgens de Dikke Van Dale ‘gezegd als men zich totaal niet interesseert voor de mening van een ander’. Anders gezegd: je kan de pot op.

Ook voor de precieze herkomst van deze onvriendelijke zegswijze kun je bij Van Dale terecht. Achelen is Jiddisch voor ‘eten’ en bout betekent ook wel ‘poep’…

De website van Onze Taal legt uit:

“Deze woorden behoren van oorsprong niet tot het Standaardnederlands, maar tot het Bargoens: de geheimtaal van dieven, landlopers en rondtrekkende handelaren. Die taal bevat van oudsher veel Jiddische en daardoor ook Hebreeuwse elementen.”

Was Toonder zich bewust van de lage afkomst en platvloerse betekenis van deze door hem gebruikte term?

Hij beweert zelf van niet, in zijn voorwoord voor het verhaal ‘De Hachelbouten’ in de reeks Volledige werken van Uitgeverij Panda (1994):

“De naam Hachelbouten kreeg ik van Annie M.G. Schmidt in een aardig briefje toegestuurd, als suggestie – en ik heb daar graag gebruik van gemaakt. Zij noch ik kenden de diepere betekenis van ‘de bout hachelen’.”

Dat briefje heeft Toonder bewaard, het zit in het Toonderarchief in het Literatuurmuseum. Het is een komisch briefje: een beetje ondeugend, zoals we Annie M.G. Schmidt kennen. Toen ze op 1 december 1959 niet kon slapen, bedacht ze ‘dus namen voor wezens waar Heer Ollie en Tom Poes nog eens mee te maken zouden kunnen hebben’:

Het grappige vind ik dat Toonder twee namen heeft doorgestreept die hij uiteindelijk gebruikt heeft. Alsof hij voorkomen dat hij een per ongeluk een term tweemaal gebruikte, en alsof hij van plan was het hele lijstje af te werken.

En verder vind ik het opvallend dat hij de gebruikte namen uiteindelijk toch anders heeft gebruikt dan door Annie gesuggereerd. Wat ook in lijn is met haar opmerking dat Toonder ‘misschien inspiratie [put] uit de klank alleen’.

Zo werd ‘De pijpleiders’ het verhaal ‘De pijpleider’ (1971), slaand op heer Bommel zelf, die in dat verhaal een leidinggevende taak op zich neemt en natuurlijk pijp rookt – en dus niet zozeer op ‘wezens’.

En ‘De bouthachels’ werd door Toonder omgevormd tot ‘De Hachelbouten’ – iets verder af dus van de uitdrukking ‘de bout hachelen’, waarvan ik me toch niet kan voorstellen dat Annie M.G. deze niet kende.

Er is naast de twee doorgestreepte suggesties trouwens nóg een naam door Toonder gebruikt. ‘De Flaptrullen’ belandden in ‘Het huilen van Urgje’ (1962), waarin professor Prlwytzkofski zich naast zijn eigenlijke wetenschappelijke onderzoek onledig houdt met een studie van dr. Schiml, getiteld Het jeugdprobleem, gezien in het licht van de Flaptrultheorie.

Maar goed, over ‘De Hachelbouten’. Toonder meldt in zijn inleiding bij het verhaal dat hij onmiddellijk opgebeld werd door Volkskrant-hoofdredacteur Joop Lücker ‘om me te vragen wat mij bezielde om een dergelijke platte uitdrukking in zijn krant te gebruiken’.

Toonder redde zich hier handig uit, daarbij zijn afkomst als zeemanszoon inzettend:

“Ik wist niet wat hij bedoelde, maar ik heb hem uitgelegd dat een bout een groot soort klinknagel is die gebruikt wordt om de stalen platen van een schip aan elkaar te klinken. Die bouten moeten roodgloeiend gemaakt worden (hachelen) voordat ze geklonken kunnen worden. Lücker nam de uitleg voor waar aan, en zweeg verder. Ik schrok echter toen ik Van Dale opsloeg, want deze heeft een andere mening.”

Al deze inleidingen van Toonder op zijn eigen verhalen, waarin hij in de jaren negentig nog eenmaal op zijn oeuvre terugblikte, zijn ook opgenomen in het handzame boekje Heer Bommel en ik, dat ik drie jaar geleden uitgaf en dat je hier kunt bestellen. En dat ook vele andere leuke uitspraken van Toonder over zijn eigen werk bevat.

Zo staat daarin ook een stukje dat Toonder in 1963 schreef naar aanleiding van het verschijnen van de 5000ste Tom Poes-aflevering in de Volkskrant. Daarin bespreekt hij kort de verhalen waarin eerdere duizendtallen werden bereikt. De 4000ste aflevering stond in het verhaal ‘De Hachelbouten’. Hierover schrijft Toonder dan onder andere:

“De Hachelbouten kunnen Bommel en Tom Poes nu de bout hachelen, maar in de dagen dat zij hun vierduizendste strip beleefden zaten zij er lelijk mee in de knoei.”

Hier gebruikt Toonder toch echt de door de heer Lücker gewraakte uitdrukking… Of deze Toonder hier nog over berispt heeft, is mij niet bekend.

Klaas Driebergen

website


Dit bericht is verzonden naar .
Je ontvangt deze e-mail omdat je je voor ‘BommelDingen’ hebt ingeschreven.

Reacties vind ik altijd leuk! Dat kan simpelweg door deze e-mail te beantwoorden.

Stuur deze e-mail gerust door aan mogelijke andere geïnteresseerden. Zij kunnen zich eventueel aanmelden via deze link.

Eerdere afleveringen gemist? Je kunt ze hier nalezen.

Afmelden kan hier.
MailerLite