Het grappige vind ik dat Toonder twee namen heeft doorgestreept die hij uiteindelijk gebruikt heeft. Alsof hij voorkomen dat hij een per ongeluk een term tweemaal gebruikte, en alsof hij van plan was het hele lijstje af te werken.
En verder vind ik het opvallend dat hij de gebruikte namen uiteindelijk toch anders heeft gebruikt dan door Annie gesuggereerd. Wat ook in lijn is met haar opmerking dat Toonder ‘misschien inspiratie [put] uit de klank alleen’.
Zo werd ‘De pijpleiders’ het verhaal ‘De pijpleider’ (1971), slaand op heer Bommel zelf, die in dat verhaal een leidinggevende taak op zich neemt en natuurlijk pijp rookt – en dus niet zozeer op ‘wezens’.
En ‘De bouthachels’ werd door Toonder omgevormd tot ‘De Hachelbouten’ – iets verder af dus van de uitdrukking ‘de bout hachelen’, waarvan ik me toch niet kan voorstellen dat Annie M.G. deze niet kende.
Er is naast de twee doorgestreepte suggesties trouwens nóg een naam door Toonder gebruikt. ‘De Flaptrullen’ belandden in ‘Het huilen van Urgje’ (1962), waarin professor Prlwytzkofski zich naast zijn eigenlijke wetenschappelijke onderzoek onledig houdt met een studie van dr. Schiml, getiteld Het jeugdprobleem, gezien in het licht van de Flaptrultheorie.
Maar goed, over ‘De Hachelbouten’. Toonder meldt in zijn inleiding bij het verhaal dat hij onmiddellijk opgebeld werd door Volkskrant-hoofdredacteur Joop Lücker ‘om me te vragen wat mij bezielde om een dergelijke platte uitdrukking in zijn krant te gebruiken’.
Toonder redde zich hier handig uit, daarbij zijn afkomst als zeemanszoon inzettend:
“Ik wist niet wat hij bedoelde, maar ik heb hem uitgelegd dat een bout een groot soort klinknagel is die gebruikt wordt om de stalen platen van een schip aan elkaar te klinken. Die bouten moeten roodgloeiend gemaakt worden (hachelen) voordat ze geklonken kunnen worden. Lücker nam de uitleg voor waar aan, en zweeg verder. Ik schrok echter toen ik Van Dale opsloeg, want deze heeft een andere mening.”
Al deze inleidingen van Toonder op zijn eigen verhalen, waarin hij in de jaren negentig nog eenmaal op zijn oeuvre terugblikte, zijn ook opgenomen in het handzame boekje Heer Bommel en ik, dat ik drie jaar geleden uitgaf en dat je hier kunt bestellen. En dat ook vele andere leuke uitspraken van Toonder over zijn eigen werk bevat.
Zo staat daarin ook een stukje dat Toonder in 1963 schreef naar aanleiding van het verschijnen van de 5000ste Tom Poes-aflevering in de Volkskrant. Daarin bespreekt hij kort de verhalen waarin eerdere duizendtallen werden bereikt. De 4000ste aflevering stond in het verhaal ‘De Hachelbouten’. Hierover schrijft Toonder dan onder andere:
“De Hachelbouten kunnen Bommel en Tom Poes nu de bout hachelen, maar in de dagen dat zij hun vierduizendste strip beleefden zaten zij er lelijk mee in de knoei.”
Hier gebruikt Toonder toch echt de door de heer Lücker gewraakte uitdrukking… Of deze Toonder hier nog over berispt heeft, is mij niet bekend.
|