Toonder heeft zelfs weleens beweerd dat de kat vóór 1941 al in woordloze gags optrad in kranten in Argentinië en Tsjechoslowakije. Maar daar is zo weinig bewijs voor dat we dit tegenwoordig beschouwen als een mythe.
In zijn autobiografie houdt Toonder het er zelf uiteindelijk op dat de hierboven getoonde tekeningen wel door Fritz Gottesmann (van het persbureau Diana Edition) naar krantenredacties in Tsjechoslowakije gestuurd zijn, maar dat die zonder toelichtend briefje waren teruggestuurd.
En uiteindelijk wilde De Telegraaf in 1941 de poes – die ondertussen zijn vrouw Phiny wel had geïnspireerd tot verhalen over een andere poes, Miezelientje – wél een kans geven.
‘Deze is het,’ zei hij terwijl hij de strip van de kat, die Gottesmann naar Tsjechoslowakije had gestuurd, voor me neerlegde.
‘Daar zitten mogelijkheden in,’ verklaarde hij. ‘Wat ik nu van u hebben moet, is een goeie naam voor dat dier. De naam is erg belangrijk. Een naam die blijft hangen, en een goeie verhaalopzet. Als u me die leveren kunt, neem ik hem. Het is trouwens prettig dat deze schetsen geen wolkjes hebben. Wolkjes met teksten kunnen we niet gebruiken. Die bevorderen de leesluiheid.’
Als je Toonders autobiografie leest, krijg je de indruk dat Tom Poes’ begin een beetje moeizaam was. Zijn aanvankelijke euforie over het succes vanwege deze prachtkans gaat al snel gepaard met zorgen: over het maken van een pakkend verhaal, over de hoeveelheid werk die het hem zal kosten náást de andere werkzaamheden, over wie de tekst moet schrijven. Maar vooral: over de naam van het beestje.
Het is moeilijk werk om een naam te verzinnen die in het gehoor blijft hangen, en ik hing dan ook uitgeput in een stoel bij het raam toen Phiny thuiskwam van het boodschappen doen. Dat was in die tijd niet eenvoudig, omdat vele levensmiddelen alleen maar op de bon te krijgen waren. Het was merkwaardig dat er nog heel wat snoeperij vrij te koop was, en zij maakte daar dikwijls gebruik van door de aankoop van enkele moorkoppen, die we dan bij de koffie nuttigden.
‘Wat zit je daar raar,’ zei ze, terwijl ze de kopjes volschonk. ‘Moet je niet werken? Je hebt Hannibal nog niet af.’
Ik legde uit dat ik om drie uur die afspraak had, zonder dat ik een naam wist voor de poes. Ze keek verrast op van haar gebakje, en zonder verder na te denken riep ze lachend dat ik hem toch Tompoes kon noemen. Die had ze net gezien bij Berkhof: een stapeltje tompoezen.
Ik leefde op. Niet, omdat ik van dat soort taartjes hield, maar omdat het een bekende naam was. In Frankrijk heeft een Friese lilliputter geleefd die Tom Pouce genoemd werd. De koning bevorderde hem tot generaal, en koningin Victoria wilde niet achterblijven, zodat ze hem admiraal maakte. Tom Poes had dus een mooie achtergrond en een bekende klank in het gebakswezen, zodat ik opgewekt naar Fraenkel toog.
Die was het meteen eens met de naam, want hij kende het bestaan van de Engelse Tom Puss.
‘Een dwerg uit de vorige eeuw,’ zei hij knikkend. ‘Goed!’
Een mooi verhaal, dat dan ook netjes vermeld staat op Wikipedia.
Maar er bestaan wel twijfels aan het waarheidsgehalte van dit relaas.
Jean-Marc van Tol schreef in 2014 deze mooie blog over de naam van Tom Poes. Ik ga zijn blog hier niet navertellen, want u kunt hem zelf lezen. Maar interessant is de passage die hij aanhaalt uit de brief van Wim van Wieringen uit de NRC van 8 mei 1991 (die hier te lezen is). Van Wieringen was de echtgenoot van Margje Toonder, die eerder getrouwd was geweest met Martens broer Jan Gerhard. Hij schrijft:
Onzeker is wie bedacht een poes als hoofdfiguur te nemen, maar over de naam bestaat geen twijfel, want het was Margje, belust op tompouces van luxe-bakker Scherrebier, die zei: noem hem Tom Poes, dat vinden kinderen leuk!
Niet zijn vrouw Phiny, maar zijn schoonzus Margje zou dus de bedenkster zijn van Tom Poes’ naam.
Hoewel Toonder dit artikeltje in zijn archief had zitten, was het voor hem geen belemmering om in het in 1993 verschenen tweede deel van zijn autobiografie Het geluid van bloemen
tóch te vertellen dat Phiny met de naam Tom Poes op de proppen kwam.
Hoewel Van Tol geloof hecht aan het verhaal van Van Wieringen, heeft hij geen spoor van een bakkerij Scherrebier kunnen vinden op het internet. Berkhof was er wél – zij het dan met twee ff’en. Banketbakkerij Berkhoff was gevestigd op de Leidsestraat (toen nog Leidschestraat) 46, en dat was toen de Toonders op Keizersgracht 530 woonde om de hoek: 100 meter lopen, 1 minuut. Maar… Toen Toonder in het voorjaar van 1941 met Tom Poes begon, woonde hij daar nog niet. Toen woonde hij nog op Frederiksplein 30. Pas later dat jaar zou hij naar de Keizersgracht verhuizen.
Vanaf het Frederiksplein is het net wat minder logisch om in de Leidestraat boodschappen te gaan doen. Hoewel het nog altijd maar een kwartier lopen is, waren de winkels van de Utrechtsestraat en de toen nog bestaande winkelgalerij van het in 1929 door brand verwoeste Paleis voor Volksvlijt veel dichterbij, en het lijkt me dat daar ook wel ergens een banketbakker tussen zat.
Veel aannemelijker lijkt het me dus dat Toonder, toen hij tijdens het schrijven van Het geluid van bloemen
de naam van een bakkerij nodig had om zijn verhaal met namen en feiten in te kleuren, koos voor de eerste bakkersnaam die hij zich nog kon herinneren: Berkhoff, waar hij vijf jaar vlakbij woonde – al was hij die extra f dan inmiddels ook vergeten.
Hoe het ook zei: tijdens de Bommelwandeling door Amsterdam, die ik in mijn ToonderMail van gisteren aankondigde, zal ik ook even wijzen op Leidsestraat 46, waar ooit Berhof zat, dat eigenlijk Berkhoff heette, en dat ongetwijfeld ook tompoezen verkocht – al zijn het misschien niet exact de tompoezen waaraan Tom Poes zijn naam te danken heeft.
Want of de verhalen die Toonder in Het geluid van bloemen vertelt nu allemaal volkomen waargebeurd zijn of niet, mooi zijn ze vaak wel, of in elk geval boeiend verteld – en Amsterdam is het prachtige decor waartegen ze zich afspelen.
|