“Het was voor burgemeester Dickerdack een zorgelijke tijd. In de eerste plaats, omdat zijn gemeenteraad en zijn wethouders ziek in bed lagen of op zieke familieleden moesten passen en in de tweede plaats, omdat hij zichzelf ook niet prettig voelde. ‘Ik zou eigenlijk voor een maandje naar het zuiden moeten,’ mompelde hij al kuchend, terwijl hij zich door de regen naar het stadhuis spoedde. ‘Maar wie moet dan deze stad besturen? Ik kan de burgers toch niet zonder leiding laten? Stel je voor; een burgerij zonder regeerders. Dat kàn niet. En toch zou het moeten, mijn gestel houdt het niet langer vol.’ Zo mompelend stapte hij somber het gemeentehuis binnen en daar wachtte hem een nieuwe verrassing. De zaal, die anders bevolkt werd door ijverige en montere ambtenaren, was zo goed als leeg. Slechts de klerk eerste klasse Dorknoper zat lodderig achter zijn lessenaar en groette beleefd. ‘De griep breidt zich uit, burgemeester,’ zei hij lusteloos. ‘Iedereen is ziek.’”
Het hierna volgende gedeelte citeer ik ook nog even, gewoon omdat het zo leuk is.
“Burgemeester Dickerdack staarde een poosje half versuft naar de lege zaal. Zijn blik gleed droevig over de lege stoelen en de opgeruimde lessenaars en bleef ten slotte rusten op de klerk eerste klasse. ‘Zo, iedereen is dus ziek,’ riep hij uit met een smartelijk trekje in zijn stem. ‘Wat moet er dan van deze stad worden? We hadden hier altijd een bloeiend bestuursbedrijf en kijk nu eens aan. Alles is leeg. Het is geen gezicht. Wie moet er nu het werk doen? Wie moet alle formulieren lezen?’ ‘Ik weet het niet,’ zei de heer Dorknoper. ‘Ik heb het me ook al afgevraagd, burgemeester. Ikzelf kan dat niet doen, want ik houd hier het toezicht. En als ik zou gaan werken, zou het hek van de dam zijn, dat voelt u wel.’ ‘Hm,’ zei de burgemeester. ‘Wat een toestand. Je moet iemand hebben om op toe te zien, Dorknoper. Je zit hier nu voor gek. […]’”
Dorknoper lijkt door Toonder speciaal te zijn uitgevonden om de ambtenarij flink van katoen te kunnen geven. Dit zou hij in het vervolg van de Bommelsaga althans onophoudelijk blijven doen.
De oplossing voor het dilemma zoeken Dickerdack en Dorknoper in het aantrekken van extra personeel, waarbij ze maar even niet al te kieskeurig zijn. Dit brengt uiteindelijk de half-analfabetische flierefluiter Wammes Waggel aan het hoofd van het gemeentebestuur.
Heer Bommel heeft een mooie oplossing bedacht voor de malaise: het oprichten van een Partij voor de Blijheid.
“De stad Rommeldam verkeert in een gedrukte stemming. Er heerst griep en hoofdpijn en bovendien regent het. Al in geen dagen heb ik een lach gehoord. Geen blijde kinderstemmen zingen een lustig lied en de enige voorbijganger die ik hedenmiddag tegenkwam, was een deurwaarder. Dat is tekenend, nietwaar? Welnu, ik voel mijn plicht als burger van deze gemeente en ik voel, dat ik een daad moet stellen, waar anderen aarzelen. Want niemand doet iets en ook het gemeentebestuur blijft werkeloos. Daarom kom ik hier, heer Waggel. Ik stel u voor de handen ineen te slaan. Laat ons samenwerken om onze geliefde stad op te heffen uit deze poel van gedruktheid, als u begrijpt wat ik bedoel.”
Geen gek idee. In een tijd waarin wij nu ook leven, kan wat positieve afleiding absoluut geen kwaad!
Helaas maken Super en Hieper misbruik van de situatie. Zij gaan met heer Bommel plan aan de haal. Maar verplicht pret maken blijkt niet te werken.
Het verhaal is eigenlijk best hilarisch. Het is duidelijk een verhaal uit de tijd dat Toonder als verteller ‘in ontwikkeling’ was: nog niet alles verloopt even bevredigend, maar er komt steeds meer diepgang in zijn verhalen, de satirische kant ervan begint zich te ontwikkelen.
Kortom: een mooi verhaal voor wie wat onschuldige verstrooiing zoekt in deze ernstige tijd.
|