Dit is alweer de 150ste aflevering van ‘Bommeldingen’! Daarin ga ik vrolijk door op het thema van afgelopen weken: muziek!
Toonder was een muziekliefhebber, zo hebben we in de vorige edities gezien. Zijn smaak was klassiek georiënteerd: hij hield vooral van melancholische muziek van romantische componisten, maar ook van barok en jazz.
Toch heb ik altijd de indruk dat muziek in zijn verhalen niet zo’n grote rol speelt. En hoe zit het met Bommel? Wat is eigenlijk zijn muzieksmaak?
Tijd om ook hier eens nader naar te kijken.
In december 1985 vroeg Annette van Trigt in een radio-interview met Toonder (in het programma Kletsklop) wat voor muziek heer Ollie graag zou willen horen. Die antwoordde: ‘De smaak van heer Ollie is geloof ik en vrees ik niet zo erg geweldig. Het is ieder geval niet mijn smaak. Hij kan nauwelijks zingen en hij heeft helemaal geen verstand van muziek.’
Vervolgens wees Toonder erop dat Bommel in de film Als je begrijpt wat ik bedoel ‘Die Forelle’ van Schubert neuriet (je kunt dat hier
controleren). Hij zei daarover: ‘En dat was niet zo gek. Dat is iets natuurlijk wat wel klassiek is, althans een deftige naam heeft, maar wat toch aanspreekt, wat je kan zingen zelfs. En muziek is, geloof ik, iets dat je altijd moet kunnen zingen. Dat spreekt iedereen aan. Dus ik denk dat voor Bommel Die Forelle erg goed zou zijn.’ Waarna in de uitzending Schuberts eigen kamermuziekbewerking van dit lied werd gedraaid, het ‘Forellenkwintet’ (oftewel het Pianokwintet in A majeur).
Ik heb heer Bommel tijdens een speurtocht naar muziek in de Bommelverhalen zelden betrapt op het luisteren naar muziek, laat staan het maken ervan. Als natuurliefhebber luistert hij wel vaak naar het gekwinkeleer van vogels. Niet voor niets is het land Goesting in ‘De kwanten’ (1958) – een land waar alles is zoals je het wenst – vol van vogelgezang.
‘Ik mag daar graag naar luisteren’, verklaarde hij. ‘Vooral als het lente is en de bomen in bloesem staan, met nachtegalen en leeuweriken en zo.’
‘Zoals u wilt’, zei de chauffeur. […]
Hij liep dromerig op een boom toe en keek omhoog. Daar zaten een leeuwerik en een nachtegaal een fraai, tweestemmig lied te zingen – en toen hij dat hoorde, verscheen er een stille glimlach op heer Bommels gelaat.
‘Die Tom Poes’, prevelde hij. ‘Die wilde beweren, dat nachtegalen overdag stil zijn en dat leeuweriken alleen maar zingen als ze vliegen. Die jonge vriend moet nog heel wat leren.’
Maar diep in zijn hart is heer Bommel een groot musicus, dat blijkt uit een tweetal verhalen.
Allereerst uit ‘Heer Bommel en zijn iksel’ (1953). Daarin beschikt heer Bommel over een apparaat waarmee hij onbewuste wensdromen zichtbaar kan maken. Op zeker moment ziet Tom Poes heer Bommel op een heuvel een onzichtbaar orkest dirigeren, ‘doch er was geen ander geluid dan een tamelijk vals geneurie aan de voet van de glooiing.’
|