Marten Toonder was als scheppend kunstenaar een productief mens. In zijn lange leven bouwde hij, samen met zijn medewerkers, een groot oeuvre op van strips, tekenfilms, cartoons, illustraties, een autobiografie, gedichten, en zo voort. De laatste tijd valt me op dat een belangrijke drijfveer voor Toonder ontevredenheid was. Het werk kon vaak nog beter, en er was vaak nog iets ánders, iets ‘hogers’, dat hij óók graag zou willen doen.
Misschien is ontevredenheid wel bij veel grote kunstenaars een belangrijke drijfveer.
Je ziet het bij Toonder vaak in hoe hij over zijn werk spreekt. Hij was dikwijls niet tevreden over zijn verhalen, en dacht altijd dat zijn beste verhaal nog moest komen. Waarschijnlijk is het dankzij deze drijfveer dat zijn werk zich zo sterk ontwikkelde, van eenvoudig kinderverhaaltjes tot erkende literatuur voor grote mensen.
Lang niet altijd was hij überhaupt tevreden met het feit dat hij strips maakte. Strips stonden ook jarenlang in een ongunstig daglicht, ze werden beschouwd als kinderlijk, en niet als literatuur of als kunst. Terwijl Toonder zich diep in zijn hart toch een artiest voelde.
Hij heeft in interviews weleens gezegd dat hij eigenlijk best eens een roman zou willen schrijven, maar dat stramien van het maken van een dagelijkse strip dat niet toeliet. Zijn romanschrijvende jongere broer Jan Gerhard onthulde in 1977 in een interview dat Marten diens werk, ‘met meer literaire mogelijkheden’, benijdde.
(Andersom benijdde Jan Gerhard zijn grote broer overigens omdat hij ‘niet zo’n levenswerk als hij [had] opgebouwd. Continu heeft hij daar 35 jaar aan doorgewerkt, alles opbouwende rond dat ene centrale karakter’. Bommel dus.)
Toen Marten Toonder in 1986 op bijna 74-jarige leeftijd eindelijk gestopt was met de Bommelstrip, vertelde hij de pers dat hij nu eindelijk de tijd zou krijgen om zich te wijden aan de ‘vrije schrijf- en tekenkunst’. De cursivering van het woordje kunst is van mijn hand. Toonder gebruikte de vrijgekomen tijd om gedichten te maken en een prachtige autobiografie te schrijven. Dit waren duidelijk nieuwe stappen in zijn loopbaan als literator. Maar die roman zou er nooit komen.
Wat betreft het tekenen zag hij het maken van een tekenfilm als het hoogste ideaal. Zeker als beginnend striptekenaar. In een animatiefilm zouden zijn figuren pas écht tot leven komen.
Maar toen hij erin slaagde om samen met een studio vol medewerkers te werken aan tekenfilms, bleef er nog steeds een groot ideaal: het maken van een ‘hoofdfilm’, een grote tekenfilm met heer Bommel en Tom Poes. Vanwege de hoge kosten daarvan lukte het hem decennialang niet om dit doel te verwezenlijken, totdat filmproducent Rob Houwer het initiatief nam om samen een avondvullende tekenfilm te maken. Over het resultaat, Als je begrijpt wat ik bedoel (1983), was Toonder echter niet tevreden, zodat hij tot op hoge leeftijd de wens bleef koesteren om toch nog een keer de ultieme Bommelfilm te maken.
Een ander ideaal van Marten Toonder als filmmaker was het maken van ‘vrije films’. De meeste filmpjes die de Toonder Studio’s produceerden, waren gemaakt in opdracht: vaak ging het om reclamefilms. Maar eigenlijk wilde Toonder ook als filmmaker artiest zijn.
Dit wist hij begin jaren vijftig daadwerkelijk te realiseren in enkele korte animatiefilms, waarvan De gouden vis (1952) en De kring om de maan (1954) de bekendste zijn.
Over de eerste ervan is vorige week een prachtig nieuw boek verschenen: De Gouden Vis. De productie van Marten Toonders eerste vrije tekenfilm. De samenstelling is van Jan-Willem de Vries, dé expert op het gebied van Toonders animatiefilms.
|