Afgelopen weken schreef ik over de verschillende gedaantes die de tovenaar Hocus Pas kan aannemen. In veel verhalen maakt hij gebruik van een ‘vluchtdier’ als zijn spel uit is – meestal een vogel, en vooral kraaien. Maar in enkele latere verhalen verandert hij zelfs in meerdere verschillende wezens – niet alleen in kraaien maar ook in ‘antropomorfe dieren’.
Twee weken geleden legde ik een verband met de Iers-Keltische mythologie, en wel met de Morrígan. Deze godin vertoont zich zowel in een menselijke gedaante als in die van een raaf. Zij is lid van het volk van Dana, de Tuatha Dé Danann, een volk van magiërs, waarin gedaanteveranderingen veel vaker voorkomen.
De raaf is ook niet de enige gestalte die de Morrígan aanneemt. In het verhaal over Cú Chulainn (een van de belangrijkste verhalen uit de Ulstercyclus binnen de Ierse mythologie) verschijnt ze aan deze held achtereenvolgens als een jonge vrouw, een paling, een wolf, een koe en een oude vrouw.
En zo komen er in de Keltische mythologie en volksverhalen meer figuren voor die naar eigen believen van gedaante kunnen veranderen, meestal in dieren. Het is een verschijnsel dat je in veel sprookjes en mythen tegenkomt, maar het lijkt erop dat de Kelten een speciale voorkeur hadden voor ‘shapeshifters’.
Het volk van de ‘faeries’ is meestal onzichtbaar voor mensenogen maar kan ook allerlei gedaanten aannemen. Zoals de púca’s of poukha’s, de plaaggeesten die als diverse diersoorten kunnen verschijnen.
Ook de Keltische druïdes hebben de naam magiërs te zijn. Er zijn verhalen over druïdes die de gestaltes van dieren konden aannemen. Een bekend gedicht van William Butler Yeats is ‘Fergus And The Druid’, dat begint met de volgende strofe, waarin Fergus zich tot de Druïde richt:
This whole day have I followed in the rocks,
And you have changed and flowed from shape to shape,
First as a raven on whose ancient wings
Scarcely a feather lingered, then you seemed
A weasel moving on from stone to stone,
And now at last you wear a human shape,
A thin grey man half lost in gathering night.
Fergus heeft de druïde zien veranderen van een raaf in een wezel in een oude man.
Het gedicht heeft Toonder, die het als Yeats-liefhebber vast kende, zeker aangesproken.
De magiërs veranderen in de oude Ierse verhalen niet alleen zichzelf van vorm, maar ook anderen. Meestal via spells, ‘toverspreuken’.
Zo is er het beroemde droevige verhaal van de vier kinderen van Lir, uit het volk van Dana, die in hun jeugd door hun jaloerse stiefmoeder Aoife in vier witte zwanen worden omgetoverd die gedoemd zijn om drie maal driehonderd jaar op drie verschillende wateren rond te zwerven. Ze behouden wel hun menselijke stemmen, waarmee ze de betoverende ‘zoete muziek van de Sidhe zingen’. Na 900 jaar, na de komst van het christendom, veranderen ze in vier afgeleefde oude mensjes die kort daarna sterven.
Jaloezie is ook de drijfveer van Fuamnach, de vrouw van Midir (zoon van de grote godachtige figuur Dagda), als die er een tweede en veel mooiere vrouw bij neemt: Etain. Fuamnach verandert haar rivale in een vinder.
Ik zat mij af te vragen: komen dit soort betoveringen in dieren- of andere gedaantes door tovenaars ook in de Bommelverhalen voor? Ik vond een paar voorbeelden, waarbij ook Hocus Pas weer enkele malen betrokken is.
Allereerst in het oude verhaal ‘De betoverde spiegel’ (1942–1943). Daarin wordt verteld hoe de grote tovenaar Akah da Bra lang geleden een edelman in een vogel veranderde en van zijn kasteel in het Kale Dal een toverpaleis maakte dat maar drie keer in de maand een uur zichtbaar zou zijn. Heer Bommel en Tom Poes zijn er getuige van hoe de betovering wordt verbroken zodat de vogel weer een edelman wordt.
|