Tom Poes trommelde nog steeds op het soepblikje om de gids Slingervinger te waarschuwen. Het galmde over het moeras en de larven luisterden zó aandachtig, dat hij helemaal in zijn werk opging. Het lied dat hij erbij zong, werd dan ook steeds langer.
‘Bom, trom,
Bommel, trommel.
Bommel doet de ramen open,
Nu kan de slik naar binnen lopen.
Bommel in gevaar,
Roep de trommelaar!’
Zo zong hij; of in ieder geval woorden van gelijke strekking. […]
Het getrommel van Tom Poes had velen van hen naar de oppervlakte gedreven en daar nam de een het lied van de ander over. Al spoedig gonsde het anders zo stille moeras dan ook van hun rauw gezang.
Hoe amuzikaal Tom Poes ook is, hij weet toch een grote menigte jongeren in beweging te krijgen met zijn liedje.
Het blijft toch verrassend als Tom Poes zich met muziek bezighoudt. Veel mensen beschouwen hem vooral als een rationele betweter. Muziek is emotie, en dat lijkt niet op het terrein van de nuchtere Tom Poes te liggen. Maar we vergissen ons in Tom Poes. Hij heeft zeker wel gevoel.
Dat zie je ook in ‘Tom Poes en de Hopsa’s’ (1974). De Hopsavallei is een streek die in veel opzichten het tegenovergestelde is van het land Drasgloom: hier is altijd vreugde en zonneschijn. Er bestaat geen honger, dank zij het water uit de rivier, dat eten en drinken is, en dat een bijzonder positieve uitwerking op het humeur heeft. Heer Bommel doet er weinig anders dan er rondhuppelen samen met de plaatselijke bewoners, de Hopsa’s.
Na enige aarzeling waagt ook Tom Poes zich aan het drinken van het water. Bij hem heeft het een andere uitwerking. Heer Bommel verneemt van een van de Hopsa’s dat Tom Poes een ‘piepertje’ heeft gemaakt. ‘Knappe kop, hoor.’
Heer Bommel treft een mooi tafereeltje aan.
|