(bron: Glasgow University Library)
‘Mutuum auxilium’ luidt het opschrift: wederzijdse hulp. Wat de een mist, heeft de ander, en zo vullen ze elkaar mooi aan.
Verder zoekend stuitte ik op een parabel die zijn oorsprong vindt in de Griekse oudheid. In de Griekse Anthologie, een grote verzameling Griekse epigrammen (puntdichten) komt het thema van de samenwerkende blinde en lamme al voor. Zo dichtte ene Plato de Jongere (door mij uit het Engels vertaald):
Een blinde man droeg een lamme man op zijn rug,
hij leende aan hem zijn voeten uit en leende van hem zijn ogen.
Vervolgens duikt het gegeven de eeuwen door op in teksten en andere cultuuruitingen in Europa, Azië en Noord-Amerika. Lees er meer over op Wikipedia.
Het lijkt dus onmogelijk om een specifieke afbeelding of tekst aan te wijzen die Marten Toonder onder ogen moet zijn gekomen en tot inspiratie heeft gediend van Ogeltors.
Wel kwam ik tot mijn verrassing Ogeltors deze week ook tegen een andere oude bron, uit de Keltische mythologie. In verband met de Marten Toonderreis naar Ierland die ik binnenkort leid (en die overigens alweer is volgeboekt) en het boek over Toonder en Ierland dat ik nog in de pen heb, lees ik momenteel in allerlei boeken over de Kelten en hun oude verhalen.
Ik stuitte op het (ietwat bizarre) verhaal Echtra Nerai, te vertalen als ‘De avonturen van Nera’, over een krijger van het hof van koning Ailill van de West-Ierse provincie Connacht. Het speelt zich af tijdens het feest van Samhain, het Keltische Nieuwjaarsfeest, dat gevierd wordt van 31 oktober op 1 november.
Tijdens deze nacht staat de tijd even stil: het oude jaar is immers voorbij terwijl het nieuwe jaar nog niet begonnen is. Dan staan de poorten van de Andere Wereld open, zoals grafheuvels en steencirkels, en bezoeken vreemde wezens zoals (half)goden, elfen en andere natuurgeesten het aardoppervlak.
De held Nera daalt via zo’n magische grafheuvel af in de Andere Wereld en verblijft daar een halfjaar. Hij slaat daar elke ochtend een merkwaardig schouwspel gade: een blinde man draagt een lamme man het paleis van de koning uit tot bij een bron. Hij vraagt daar: ‘Ligt hij er nog?’ De lamme antwoordt: ‘Jazeker’, en ze keren terug naar het paleis. Dat doen ze elke dag weer.
Nera wordt verteld dat in die bron de kroon van de koning wordt bewaard, en de blinde en de lamme moeten elke dag even kijken of hij er nog ligt. De koning vertrouwt alleen hen: de blinde kan de kroon immers niet zien, en de lamme kan er niet mee weglopen.
Kende Toonder dit verhaal toen hij ‘Het vergeetboekje’ schreef? Dat kan natuurlijk heel goed. Hij had meerdere boeken met verzamelingen Keltisch-Ierse sprookjes en volksverhalen in zijn bibliotheek staan. Waaronder Van helden, elfen en dichters. De oudste verhalen uit Ierland vertaald door Maartje Draak en Frida de Jong, waarin ‘De lotgevallen van Nera’ ook zijn opgenomen. Wel is dit boek verschenen in 1979, dus drie jaar later dan ‘Het vergeetboekje’ in de krant stond.
Maar in 1976 woonde Toonder elf jaar in Ierland, en het was al 25 jaar geleden dat hij er voor het eerst kwam, en zijn interesse in de Iers-Keltische cultuur was groot. Hij kan het verhaal over Nera dus heel goed al gekend hebben.
Als Nera overigens na een halfjaar uit de andere wereld terugkeert, blijkt het aan het hof van koning Ailill nog steeds Samhain te zijn. Hij is daar maar heel even weggeweest.
Een gegeven dat je ook bij Toonder tegenkomt, bijvoorbeeld in het verhaal ‘Heer Bommel en de andere wereld’ (1979): heer Bommel valt in het water, maar als hij even later door Tom Poes en Wammes Waggel weer uit het water wordt opgevist, heeft hij inmiddels drie dagen in Apoka doorgebracht.
Dit gegeven, dat de tijd in de Andere Wereld anders verloopt, vind je in veel meer oude Ierse volksverhalen. Het sprak Toonder duidelijk aan.
|