BommelDingen bekijk webversie
BommelDingen

door Klaas Driebergen

Nog meer ruitjes

Wie mij een jaar geleden had voorspeld dat ik nog eens verkoper van mondkapjes zou worden, had ik waarschijnlijk heel glazig aangekeken… Maar het is toch zover met me gekomen, en de geruite mondkapjes zijn zelfs erg hard gegaan! In anderhalve week was ik al door de voorraad van 500 stuks heen, en er blijft vraag naar. En dus heb ik er nog eens 500 laten maken… Dat zijn wel echt de laatste, want uiteindelijk wil ik toch vooral een schrijver over Bommel zijn.

De ruitjeskapjes zijn in elk geval ook een leuke aanleiding voor een serie Bommeldingen over de ruitjesjas van Olivier B. Bommel. Er blijkt veel te zeggen over deze voor heer Bommel zo kenmerkende jas!

Hoewel deze jas in principe uniek is voor heer Bommel, wordt hij in sommige verhalen ook door andere personages gedragen.

Daadsteller

Een eerste voorbeeld daarvan komt uit ‘De daadsteller’ (1955). De titel van dat verhaal verwijst naar een door Kwetal uitgevonden robot. Die gehoorzaamt aanvankelijk iedereen die hem bevelen toeroept, totdat Kwetal hem afstelt op de persoonlijkheid van heer Bommel. Vanaf dat moment draagt deze ‘daadsteller’ ook een geruite jas:

‘H-hij heeft een j-jas aan!’ riep heer Bommel verbluft uit. ‘Waar haalt hij die vandaan?’
‘Die jas hoort bij de persoonlijkheid!’ legde de dwerg uit.
(2530)

Die jas hoort bij de persoonlijkheid van heer Bommel… Net als de pijp, zo te zien.

Interessant is hoe heer Bommel zijn eigen persoonlijkheid ziet. Hij zegt even later namelijk opgetogen tegen Tom Poes:

‘De daadsteller heeft een geruite jas aan, zie je dat, jonge vriend? Hij moet nu wel tot grote daden in staat zijn. Hij is nu helemaal alleen op mij ingesteld, zei heer Kwetal.’ (2531)

Inderdaad voert de robot nu datgene uit dat zijn baas hem opdraagt. Maar of het allemaal grote daden zijn…

Kongruwer

Een ander wezen dat op heer Bommel is ingesteld, is het kongruwer uit het gelijknamige verhaal (1971). Bommel besluit het eerst zo vormeloze wezen als een soort zoon te adopteren en het op te voeden, te ‘vormen’, om ‘een heer van hem te maken door een mooi voorbeeld en goede lessen’ (7257).

Dat vormen gebeurt om te beginnen heel letterlijk: heer Bommel laat het kongruwer zijn eigen uiterlijk aannemen.

‘Let op het hoge voorhoofd, jonge vriend’, hoorde de knecht hem zeggen. ‘Zo, dat is beter. Nee, niet drie armen! Twee is genoeg. En maak van die ene arm maar een jasje; dat staat gekleed!’ (7250)

Het kongruwer, dat door heer Bommel tot Konstantijn wordt omgedoopt, wil zó graag ‘gewoon’ zijn dat hij zijn best doet om het uiterlijk van zijn ‘vader’ tot in detail over te nemen, tot aan de ruitjes op de jas toe.

Als professor Prlwytzkofski Konstantijn ziet, is die verbaasd: ‘Een zogedier, met Boml-kentekenen?’ Heer Bommel antwoordt trots: ‘Hij lijkt op zijn vader. Zijn geestelijke vader, als u begrijpt wie ik bedoel.’ (7252)

Het geruite jasje is hier dus een van de kenmerken die Konstantijn tot een klein ‘heertje van stand’ moeten maken.

Labberdaan

In ‘De Labberdaan’ (1965) neemt heer Bommel de ‘gastarbeider’ Plep Labberdaan in dienst om zijn oprijlaan opnieuw te plaveien. Plep is zeer werkwillig, maar ook uiterst onhandig. De ene na de andere voorbijganger bemoeit zich ermee. Zo probeert Bul Super (die voorman van een werknemersvereniging blijkt te zijn geworden) hem wat bewust te maken van zijn rechten als werknemer:

‘Wel ja!’ riep hij smalend. ‘Mooie praatjes van de baas! Wat heb je daar aan? Wat koop je daarvoor? De baas rijdt in een auto en jij werkt je het kniewater. Dat moet je niet nemen, jongen. Dat is uit de tijd. Jij hebt toch zeker ook recht op geld en vrije tijd en een geruite jas? Waarom de baas wel en jij niet? Denk daar maar eens over na!’ (5458)

De geruite jas is hier een statussymbool.

Nadat Plep dit even heeft moeten verwerken, roept hij: ‘Waarom baas wel en Plep niet? […] Baas toeteren in auto met ruiten jas van aanschijn – en Plep niet!’

Daarop zoekt heer Bommel ‘in zijn kast een jas uit die niet meer nieuw, maar toch nog goed draagbaar was’, en geeft die aan Plep. Die is er blij mee:

‘Baas ruiten jas, Plep ruiten jas!’ riep hij uit en met deze woorden schoot hij met zo’n kracht in het gewaad, dat dit aan alle kanten uit de naden barstte. Door de omvang van zijn armen hadden vooral de mouwen te lijden, zoals heer Ollie met lede ogen zag.
‘Het is zonde,’ mompelde hij. ‘Ik placht hem te dragen wanneer ik in de tuin werkte. Niet nieuw, maar toch nog keurig. Dit was te voorzien; een bazenjas past een werknemer niet.’
[…]
‘Waarom baas wel en Plep niet?’ vroeg de Labberdaan, terwijl hij een mouw geheel uit de naad scheurde.
‘Zitten lekkerder,’ verklaarde hij. ‘Groot prachtig werken, met sjouwen en dreunen in ruiten van aanschijn.’
(5464)

Net als vorige week zien we hier dat heer Bommel meerdere exemplaren van zijn geruite jas bezit. Bovendien blijkt hij er zuinig op te zijn. En dat voor een heer voor wie geld geen rol speelt! Maar waarschijnlijk is geld hier niet het punt, hij is gewoon erg gehecht aan zijn ruitjesjassen, die hem maken tot wie hij is. En kan er dus moeilijk afstand van doen.

We zien hier ook weer dat voor Bommel zijn jas een statussymbool is, iets dat bij zijn stand hoort. Een ‘bazenjas’.

Zowel de daadsteller, het kongruwer als Plep Labberdaan zou je kunnen zien als een soort ‘verlengstukken’ van heer Bommel. Ze werken in zijn dienst en/of imiteren hem. Daar hoort, zeker volgens deze personages, de voor Bommel zo kenmerkende ruitjesjas bij. Maar er is wel een verschil: bij de eerste twee is heer Bommel het er zelf mee eens dat deze wezens een deel van zijn persoonlijkheid overnemen, bij Plep is het onder protest. Want deze is in zijn ogen een ondergeschikte, en er moet verschil zijn met hemzelf als ‘heer van stand’.

Neef Elias

Nog een ander personage dat in Bommels ruitjesjas rondloopt, is zijn neef Elias O. Bommel, zowel in ‘De Bommelschat’ (1943) als ‘De verdwenen heer’ (1969–1970). Dit doet deze om zich voor heer Bommel uit te kunnen geven en daar misbruik van te maken. Wat hem uitstekend lukt, aangezien de neven uiterlijk als twee druppels water op elkaar lijken:

Het dragen van heer Bommels jas maakt van deze misdadiger echter nog geen echte heer. Het is zoals heer Bommel zegt in ‘De Bommelschat’, nadat Tom Poes de veronderstelling geuit heeft dat er ‘twee heren Bommel’ rondlopen:

‘Onzin!’ viel heer Bommel hem in de rede. ‘Je moest nu zo langzamerhand weten, dat er maar één heer Bommel is, Tom Poes. En dat ben ik! En als er verder nog gespuis rondloopt, dat een vlotte geruite jas draagt, dan zal toch niemand zo dom zijn om mij met hem te verwarren, nietwaar, jonge vriend?’ (703)

Hij legt uit dat Elias ‘van een andere tak der Bommels’ is. ‘Een tak van niets, jonge vriend, een totaal verlopen tak’.

Mij vallen hier twee dingen op: heer Bommel bestempelt zijn eigen jas als ‘een vlotte geruite jas’. Blijkbaar beschouwt hij hem zelf als modern. Daarnaast blijkt een jas voor hem hier slechts een uiterlijkheid, die ditmaal dus niet bepalend is. Het gaat uiteindelijk om het karakter.

Volgende week wil ik nog kijken naar enkele verhalen waarin meerdere personages tegelijk een geruite jas dragen, tot hele massa’s aan toe…

*

Zoals gezegd kun je de geruite mondkapjes nog steeds bestellen. Ik verwacht ze op 1 december binnen te krijgen en dan verzend ik ze direct.

Bestellen kan hier

Klaas Driebergen

website

Dit bericht is verzonden naar .
Je ontvangt deze e-mail omdat je je voor Bommeldingen hebt ingeschreven.

Reacties vind ik altijd leuk! Dat kan simpelweg door deze e-mail te beantwoorden.

Eerdere afleveringen gemist? Je kunt ze hier nalezen.

Stuur deze e-mail gerust door aan mogelijke andere geïnteresseerden. Zij kunnen zich eventueel aanmelden via deze link.

Afmelden kan hier.
MailerLite