“Toen hij de motor afzette, viel er een doodse stilte over het landschap, de nevels kronkelden geluidloos om de verzilte bomen waaraan zwammossen hingen te druipen, en in de verte kraste een kraai.”
Voor Toonder hadden ontmoetingen met kraaien, maar ook met andere vogels, een betekenis. Je ziet dit enkele malen in zijn autobiografie. In het eerste deel daarvan zit er op zeker moment een kraai tegen het raam te kloppen van de Leidse vooroorlogse woning van zijn gezin. Dit is voor hem een bevestiging dat Phiny gelijk heeft met haar opmerking dat de noodzaak om naar een goedkopere woning te verhuizen ‘toch maar voor tijdelijk’ is. Ook ziet hij op straat een ‘ekster die zich krijsend tegen enkele kraaien verdedigde’, kort voor hij besluit om ontslag te nemen bij zijn werkgever.
In het derde deel beschrijft hij hoe hij met zijn vrouw Phiny in het westen van Ierland een verlaten dorpje bezoekt met huizen zonder dak, zoals die in Ierland zoveel te vinden zijn. Er heerst een ‘vreemde, eenzame sfeer’. Op het moment dat er een vlucht kraaien krassend opstijgt, zegt Phiny, wijzend op de kraaien: ‘Shee. Het is hier geheimzinnig.’
Volgens vogelkenners komen kraaien zelden in groepen voor, en zal het hier (zeker in Ierland) eerder om roeken gaan. Veel ‘kraaien’ in de Bommelverhalen hebben trouwens een lichtgekleurde snavel, net als de roek; kraaien hebben een zwarte snavel. (Zie deze website voor de verschillen tussen de diverse soorten zwarte vogels uit de familie der kraaiachtigen.)
Het zal Toonder een zorg zijn geweest: waarschijnlijk was hij niet zo op de hoogte van de exacte verschillen tussen de diverse leden van de kraaienfamilie. Als hij het elders in zijn autobiografie heeft over eksters in de tuin van zijn Ierse landhuis ‘die er ruzie maken met de kraaien’, voegt hij daaraan toe: ‘Ik weet trouwens heel weinig van die vogels – alleen dat ze in hun manier van leven veel op mensen lijken, en ook dat de kraaien en raven op de aanwezigheid van ‘Shee’ duiden.’
De ‘aanwezigheid van Shee’…
Die term Shee is niet eenvoudig te duiden, maar ik doe een poging. De Shee – in het Iers geschreven als Sídhe of Sí – zijn bovennatuurlijke wezens uit de Ierse volksverhalen. Er wordt wel gezegd dat ze afstammen van de Tuatha Dé Danann, het ‘Volk van de godin Danu’, dat volgens de Ierse mythologie in Ierland woonde vóór de Kelten (de voorouders van de Ieren) daar kwamen. Dit volk bestond uit mensen met bovennatuurlijke krachten: je kunt ze beschouwen als magiërs, of misschien wel goden. De Sidhe worden dan ook wel goden genoemd, of natuurkrachten, maar ook op een lijn gezet met de fairies (‘feeën’) of elves (‘elfen’). Ze wonen in de onzichtbare Otherworld of Andere Wereld, waarvan vaak gezegd wordt dat die onderaards is, en te bereiken via plaatsen zoals grafheuvels, dolmens (‘hunebedden’), steenkringen of fairy forts – de traditionele aanduiding van een ringfort, een wal van stenen of van aarde, soms begroeid met een kring van bomen. Het woord sidhe betekent dan ook eigenlijk letterlijk ‘heuvel’ (het Engelse mound); voluit heten deze wezens aes sídhe of aos sí, de ‘people of the mounds’.
Voor Toonder staan kraaien dus in verbinding met deze onzichtbare andere wereld, met de natuurkrachten. In 1983 vertelde hij tegen Jacqueline Crevoisier in de documentaire Een heer in de kracht van zijn leven: ‘Het zien van kraaien betekent dat je in de gaten wordt gehouden door de Shee. Het zien van kraaien is een teken, dat zoveel zegt als: je staat in de belangstelling. Dus pas op met wat je doet. Wanneer je het ‘juiste’ doet, dan krijg je daar wat voor. Bijvoorbeeld een gelukje of wat voorspoed, een meevaller.’ (Citaat ook opgenomen in De Tao van Toonder.)
Ook in de film Een eenvoudige doch voedzame maaltijd van Frank Wiering (1972) noemt hij kraaien boodschappers en spionnen. Hij verwijst daar naar de Germanen, bij wie kraaien ‘heilige vogels’ waren, de ‘vogels van Wodan’: de Germaanse god Wodan had twee raven om de mensen in de gaten te houden. ‘Ze kijken of er niets gebeurt dat in strijd is met de overeenkomsten. Daarom moet je altijd erg oppassen met wat je doet en wat je zegt als je kraaien ziet.’
Het is interessant om met deze uitspraken in het achterhoofd de Bommelverhalen te lezen, en vooral goed op de plaatjes rond te kijken.
Mij valt dan op dat kraaien in de oudere verhalen nog niet zoveel voorkomen als in de latere. En áls ze er in die oudere verhalen zijn, lijkt dat nog niet zoveel betekenis te hebben. De eerste kraai trof ik aan op het eerste plaatje van ‘Tom Poes en de rare uitvinding’ (1941):
|