Toonders vrouw Phiny beschrijft hem in haar vakantiedagboek als een ‘ruïne met bloemen en klimop begroeid. Er stonden een paar muren, erg romantisch. Kraaien nestelden in het klimop. Het geheel was net een romantisch boek’.
Marten Toonder noemt hem zelf ook in zijn autobiografie: ‘een afgeleefde reus, van top tot teen met ivy begroeid, midden in een veld vol margrieten’.
Ik ontdekte dat dit dezelfde ruïne is die een belangrijke rol speelt in het boek Kasteel in Ierland, de roman van Jan Gerhard Toonder die in 1970 als Boekenweekgeschenk verscheen. Hij heet daar Dairmuid’s Tower, ‘hoog, donker, dreigend’.
“De oostelijke muur was één vlakke steenwand, zo plomp en hecht dat hij ook in een volgende duizend jaar niet leek te kunnen brokkelen; maar de zijwanden waren op de helft van de overweldigende hoogte – dertig meter, veertig meter? – ingestort, en de westelijke muur was een steile puinhelling donkergroen overwoekerd met klimop en te halver hoogte zelfs met een paar struiken en kleine bomen begroeid; en om de top, die bijna het bewegingsloze dek van regenwolken leek te raken, zweefde, of vibreerde, een krans, zoals heiligen een krant om het hoofd hebben… maar deze krans was van anti-licht, gemaakt van zwarte vogels die in zinloze patronen langs en door elkaar vlogen, alle met een schorre roep die de een van de ander overnam zodat er geen seconde stilte zijn kon, een kreet die geen doel had, geen antwoord verwachtte, zich met een korte hopeloze boosheid in het ruisen van de regen mengde, alsof, dacht Krause, de doden nog eens spreken mochten en niet wisten wat te zeggen. Hij rilde weer; een huivering van clandestien genot. Dit was mooi. Er was geen ander woord voor. Schön. De hoge steenklomp, de dreigende lucht, de regen, de zwarte vogelkrans, het verloren krijten. Schön.”
Mooi, op een huiveringwekkende manier.
Ineens viel het me op dat er in de Bommelverhalen ook regelmatig oude ruïnes voorkomen. Het zijn meestal kasteelruïnes, en steevast zwermen er kraaien of andere zwarte vogels omheen.
Een willekeurig voorbeeldje is de volgende toren in ‘Heer Bommel en de spalt’ (1983), die Toonder lokaliseert in de Schemervallei, ten noorden van de Zwarte Bergen:
|