Ik herinnerde me dat verhaal nog wel uit mijn jeugd, en ik wist er vooral nog van dat ik Tom Poes erin niet zo leuk vond.
Want ja: Tom Poes die uit de band springt! Waar ik nog weleens hoor dat mensen Tom Poes een vervelende betweter vinden, heb ik daar nooit zo’n last van gehad. Zeker toen ik kind was, lag mijn sympathie altijd het meest bij Tom Poes, die slim was en die domme heer Bommel uit de nesten hielp waar die zich telkens in werkte. Misschien sloot het karakter van Tom Poes meer dan dat van Bommel aan bij dat van mijzelf: als oudste uit een gezin van vier kinderen had ik een sterk verantwoordelijkheidsgevoel en sprong ik niet zo snel uit de band.
En dus vond ik de Tom Poes uit dit verhaal niet zo leuk, omdat hij erin niet zichzelf is. Vanaf het moment dat Tom Poes het leren jasje aantrekt dat Hocus Pas als een soort verkoper aan hem wil slijten – waarbij het natuurlijk om te beginnen al dom van hem is dat hij het aantrekt om er vanaf te zijn – ondergaat hij een innerlijke transformatie die bijna schokkend is. Hij gaat sigaretten roken, koopt een brommer waarop hij met veel lawaai rondscheurt, en laat alle beleefdheid varen: Bommel is een ‘ouwe sok’ die hij ineens met ‘jij’ aanspreekt, markies De Canteclaer noemt hij een ‘bleke zalf’.
Het lijkt erop dat Lo Hartog van Banda, die waarschijnlijk het verhaal schreef, de bedoeling heeft gehad om Tom Poes nu eens het volstrekte tegenovergestelde van zichzelf te laten zijn, als een soort experiment: hoe ziet Tom Poes er dan uit? Hij moet haast wel plezier hebben gehad in dit experiment, want het levert een heel andere Tom Poes op.
Interessant is ook dat Tom Poes meestal juist niet vatbaar lijkt voor de ‘verslavingen’ waarmee Hocus Pas de inwoners van Rommeldam in zijn greep probeert te krijgen en vaak niet meedoet met allerlei hypes die het stadje aandoen. Hij raakt de dubbeldrop van Hocus Pas niet aan in ‘De dropslaven’, weet af te blijven van diens Pasmunt, houdt zich verre van de opwekkende gassen in ‘De wadem’ en het vibreerwater in ‘Het vibreerputje’. Maar ditmaal is hij niet voorzichtig genoeg.
Tom Poes wordt lid van de club van de jakkerjekkers: een soort jeugdbende van langharig tuig (door heer Bommel uitgescholden als ‘nozems’) die bij elkaar komt in de kelder van het oude pakhuis om daar samen te roken, drinken en naar ‘denderende’ muziek uit een jukebox te luisteren. Hun leider is Pokus (Hocus Pas in een jongere gedaante), die hen aanzet tot allerlei crimineel gedrag. Zo brengt hij Poes ertoe om een inbraak te plegen bij de markies en diens gedichtenbundel te stelen.
|