Diverse regels uit ‘De denktank’ zijn hierin herkenbaar, met name in de eerste en de laatste strofe. Maar ook de volgende dichtregels van de markies uit het verhaal ‘Het losgetrilde inzicht’ lijken in de tweede strofe te zijn verwerkt:
De wind is schraal en kaal zijn de takken. Vaal doorgloort een vreugd’loos licht het grauwe zwerk…
In Nu is de moen gevangen hebben we een aantal manuscripten van gedichten van Toonder opgenomen, waaronder eentje (p. 213) waarop het uitgetypte gedicht uit De zingende zaag door Toonder met de hand is voorzien van correcties. De laatste strofe is helemaal doorgestreept en vervangen door een nieuwe.
En in Toonders bundel De verzamelde poëmen van Querulijn Xaverius Markies de Canteclaer van Barneveldt (1998) werd dan de definitieve versie van ‘De oude stenen’ opgenomen. Het wordt nu geen lofzang meer genoemd. Het gedicht eindigt daarin als volgt:
maar
Vraag mij niet wat stenen denken als de lent’ hun nokken streelt. Ze zijn te hard om hart te schenken, maar ik let op hun granieten trekken.
’t Is of daar een glimlach speelt.
Prachtig, toch?
Het is opvallend dat Toonder de drie gedichten in De zingende zaag publiceerde onder zijn eigen naam. Op de momenten dat hij dicht onder de naam van de markies, komt het toch over als een soort parodiëring van ‘echte’ poëzie. Maar onder zijn eigen naam ben je geneigd om Toonder als dichter ineens veel serieuzer te nemen. En ik denk dat dit gedicht ook uit Toonders hart kwam: dat had hij immers verpand aan Ierland, waar hij ook woonde, en hij was altijd zeer gefascineerd door dit soort grote stenen en het mogelijke leven dat hij daarin vermoedde. Als ik eind mei met een groep Bommelliefhebbers naar Ierland ga, lijkt het me dan ook zeer passend om ergens bij zo’n oude steenkring of hunebed dit gedicht voor te dragen…
|